UIT OUDE TIJDEN (III) door ing. J.A. van de Putte In 1909 kreeg de 'Société Anonyme' vergunning tot ombouw van haar stoomtram tot elektrische tram. Het verlenen van deze concessie heeft verstrekkende gevolgen gehad voor Middelburg en Vlissingen en later zelfs voor geheel Zeeland. Voor de elektrische tram moest namelijk een centrale worden gebouwd en door deze wat groter te maken kon tevens Vlissingen voor het eerst van elektriciteit worden voorzien. Later sloot ook Middelburg met de 'S.A.' een overeenkomst voor de levering van stroom en nog weer later zou de 'S.A.' geheel opgaan in de toen inmiddels opgerichte P.Z.E.M. Doch het is allemaal eigenlijk begonnen met die kleine centrale, welke in 1909 aan de Koningsweg te Vlissingen werd gebouwd. Naast het bouwen van de centrale moest ook de gehele bovenleiding worden aangelegd; de rails konden grotendeels worden gebruikt, daar de elektrische tram dezelfde spoorbreedte had. Zo had dan op 31 mei 1910 de offi ciële opening plaats, voor een gedeelte echter in het stadhuis te Middelburg en voor een gedeelte in hotel Britannia te Vlissingen, daar het traject nog niet geheel klaar was. Op 14 juni was het dan eindelijk zover en werd de verbinding opengesteld voor het publiek. De eerste diensten werden gereden van Middelburg-Markt naar Vlissingen-Bad- huis; het stoomtramtrajekt vanaf Betje Wolffplein door de Walstraat naar de Zeilmarkt te Vlissingen werd hiermede opgeheven. Verder werd op 3 juli 1913 de 'interlokale' lijn met een stadsdienst te Vlissingen uitgebreid en wel van het N.S.-station aan de buitenhaven via de Keersluisbrug, Koningsweg, Aagje Dekenstraat, Betje Wolffplein, Walstraat, Nieuwendijk naar het Bellamypark en via Spuistraat en Betje Wolffplein weer terug. Deze situatie werd overigens in 1931 gewijzigd, doordat in de Walstraat éénrich tingsverkeer werd ingevoerd; vanaf die datum reed de tram alleen door de Spui straat met het Bellamypark als eindpunt. HET MATERIEEL Er werd in 1910 gestart met een voor die tijd indrukwekkend materieel, namelijk: 10 motorwagens, genummerd 1 t/m 10, gebouwd door Allan-Rotterdam; 12 bijwagens, genummerd 1 t/m 12, eveneens fabr. Allan; 2 bagagewagens, genummerd 1 en 2, alsmede een aantal werkwagens, waaronder een pekelwagen en een door een paard getrokken bovenleiding-montagewagen. Verder was er nog aanwezig een vijftal bijwagens afkomstig van de stoomtram, genummer 1 t/m 5, dat in het begin vooral dienst deed in extra werklieden- of scholierentrams. In de dertiger jaren zijn deze bijwagens verbouwd en overge schilderd van de bruine kleur in de gele. De motorwagens 1-10 waren ca. 8,5 m lang en ruim 2 m breed en hadden ruimte voor 20 zitplaatsen en 14 staanplaatsen. De wagens werden voortbewogen door 2 ACEC-motoren van 30 pk, terwijl de benodigde 550/650V gelijkspanning door middel van een zwaaibeugel van de bovenleiding werd afgenomen. In 1926 werd het wagenpark bovendien nog uit gebreid met twee wat grotere en moderne motorwagens, welke de nummer 20 en 21 kregen en welke met pantograafbeugels in plaats van met zwaaibeugels waren 26

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1981 | | pagina 32