Hoe de naam Kleverskerke is ontstaan, is niet met zekerheid te zeggen. In ver
schillende stukken en registers wordt de naam op niet minder dan acht verschil
lende manieren geschreven. In de oudste brief, die van 20 september 1251, Oor-
kondenboek, deel I, heet het: De Parochie van Claverskercke.
In het Aardrijkskundig woordenboek van Van der Aa wordt Klerverskerke het
eerst genoemd, zoals wij het schrijven. Hij tekent daarbij aan, dat het eerder
Kleewerskerke genoemd werd, maar oudtijds Kleophaskerke.
Kleverskerke was de kleinste gemeente. Uit een proces-verbaal blijkt dat Klevers
kerke eigenlijk geen gemeente kon worden genoemd. Er stonden maar 30 huizen
en 'dat er niemand der inwoners lezen noch schrijven kon'. (1567)
Toch leefden de inwoners rustig verder. Bijna allen waren werkzaam in de land
bouw. Op hen is ongetwijfeld van toepassing:
Hoe genoeglijk rolt het leven
Des gerusten landman heen.
Mogelijk dat Jan Luyken het doen en laten van de inwoners van Kleverskerke
heeft nagegaan en naar aanleiding daarvan schreef:
Gelukkig mens, wien 't is gegeven
Met 't redeloos en onschuldig vee
Dat nooit geen kwaad of onrecht dee,
Tesaam zijn dagen door te leven.
Het rijpe graan tart de gouden kroon
Die 's Konings zorg bij nacht doet waken.
Men zit geruster onder daken,
met riet bedekt, dan op een hogen troon.
Wij weten het niet, maar het zou kunnen zijn.
J. de Klerk, Arnemuiden
30