VLAAMSE SOLDATEN IN HET LEGER VAN NAPOLEON TE VLISSINGEN Op 28 juni 1809 schrijft een soldaat vanuit Vlissingen aan zijn ouders te Brugge, wonende in het 'visspaen straete, Bleeker van stil' de hierna volgende brieven. Maar eerst enige toelichting. Het is één van de meer dan driehonderd brieven die zich in het Rijksarchief te Brugge bevinden en die zijn uitgegeven en van een inleiding, aantekeningen, register en woordenlijst voorzien door Dr. Jan van Brakel en uitgegeven door Orion te Brugge en Dekker en van de Vegt te Nijmegen. In de brieven komt de naam Vlissingen negen maal voor. Soms gaat het over het verblijf te Vlissingen, een andermaal over een reis per schip van Antwerpen naar Vlissingen. Het is dan het schip 'Vriedland' waarop Joannes Becu dienst doet. Op 1 januari 1812 schrijft Louis Couset aan zijn 'Zeer bemninde Vader Ende Moeder en ook Zuysters Ende Broeder' 'ik En kan U niet naerlaten van Uw Een goed geluk Een zalig nieuw Jaer te wenschen en Ulieden te laeten weten hoe het gaet met mij en waer dat ik ben. ik ben den 17 Oost (Oogst, augustus) 1809 in Vlissingen genomen van Den Engelsman en Den 22 ben ik in de Rivierte (gebied) van Zitthem (Chatham?) geerreviert in het prison genoemd de Zandwijds (Kent of Sandwich, Cumberland) in ingeland op den ponton (schip ai gevangenis) genoemd De Glory, enz. Dat we in deze brieven iets horen spreken, dat in de geschiedenis altijd zwijgt, maakt ze van het allerhoogste belang. Franciscus Denijs schrijft aan zijn familie te Roselaere. 'Wij hebben vele dorpen geplundert, daer zijn vele dorpen verbrand en het land is gerenewert, huysen verbrand, kerken afgebrokken wij hebben dat wij een dorp gepackt hadden en dat geel het leger dronke was van wijn te drinken'. 'Ach god, der oreloge is een wonder werk, het zijn gelukkige landen waer dat het niet en gebeurd'. Uit de brieven komt steeds weer naar voren het gebrek aan geld, eten en kleding. Ook de verwondering, onderwonden en waargenomen in vreemde landen wordt aan de familie in het vaderland verteld. In een brief afgezonden vanuit Bremen, lees ik, dat de boeren verbitterd zijn op de Fransen, 'dat zijn daer geen romsche mensen dat zijn daer al luiters (Luthers) en gerefformeerde en geuzen, zij geloven wel aan god maer niet aan onze lieve vrouwe zij en doen daer geen messe (mis) ik en kan geen messe horen maer ik en laet niet van mijn gebeden te onderhouden zo lange als het mogelijk is. En over de toch door Nederland. 'Ik hebbe door Holland gepasserd (waar schijnlijk door Drente), ik hebbe noeit geen zulke wunsten (huizen) gezien de mensen en de beesten dat woontal te gaere (tezamen). Door de verklaringen van moeilijke woorden aan het eind van de brieven is het geheel goed leesbaar. Zeker voor diegenen, die enig contact hebben gehad met de Vlamingen. 28

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1981 | | pagina 30