Verhaal van Lein Brasser, Dishoekseweg 6, Koudekerke (nu gem. werkman). Op zondag 5 november moest ik met mijn broer, enz.(gelijkluidend verhaal) naar de duinen en hielp daar bij het opgraven van een aantal lijken van Duit sers. Ze waren in hun uniform zonder enig omhulsel onder een dun laagje zand gestopt. Wij hebben ze in lakens gewikkeld, die we omsnoerden met telefoon draden en we hebben ze begraven op de plaats, reeds genoemd in het verhaal van M. Brasser. Ik meen me te herinneren dat er een bord met namen stond op de plaats waar wij ze moesten opgraven, maar het is zo lang geleden, dat ik daar niet zo zeker meer van ben. Wel weet ik, dat het lijken waren in zeer gave toestand, met geen zichtbare verwondingen dan een bloedige streep in hun nek. Ik heb er toen echt niet bij stil gestaan dat het een 'nekschot' kon zijn geweest, met opzet gegeven. Verhaal van F.P.J. Christiaansen, Dishoek 22 (Hotel Zee-Duin) De laatste dagen van oktober '44 was ik met mijn gezin gevlucht vanuit mijn huis bij Dishoek, naar de boerderij van C. Wielemaker, Wielemakersbaan 6. Van daaruit ging ik op 3 november kijken wat er beschadigd was aan mijn huis, na al de gevechten en bombardementen die daar al dagenlang plaats gevonden hadden, bij en om de 'meetbunker' van Ltn Lange. Bij mijn huis komende, zag ik op het vroon bij den 'oute nant' enkele officieren liggen, die waren doodgeschoten door andere Duitsers en erbij stonden nog anderen, met hun handen gevouwen boven hun hoofden, die even later ook gefusilleerd werden, door hun eigen manschappen. De laatste maanden voor dit plaats vond, kwam er geregeld een Duitse soldaat bij me aan huis, die, hoewel ik hem eerst wantrouwde, zich later ontpopte als een 'goede Duitser' (in mijn ogen dan). Dagelijks luisterde hij bij mij naar de zender uit Engeland, en in een ver trouwelijk gesprek zei hij: 'De officieren die wij hier hebben zijn felle nazi's en ze zijn van plan zich tot de laatste man te verdedigen als ze door geallieerde troepen worden aangevallen. Maar een deel van ons heeft geen zin om het leven te geven voor hun 'Führer' en als het zover is, dan ruimen we ze op', 'k Heb met mijn eigen ogen gezien dat ze dit ook hebben gedaan. Verhaal van W. Kluijfhout, Evertsenstraat 16 (toen - okt. '44 - wonende Dishoek 15). Hij was landbouwer/groentehandelaar. Bij mij thuis kwamen veel Duitsers om groenten enz. te kopen. De laatste maanden voordat wij hier bevrijd werden, kwamen er ook nogal wat soldaten die aan het Oostfront hadden gevochten. Ze stonken van vuilheid, waren uit gehongerd en hadden bevroren leden. O.a. heb ik er gezien met bevroren voeten en handen die verminkt waren. Ik herinner mij, dat ik een emmer met eten voor de varkens had staan (gekookte aardappelen enz.) en dat ze die zo uit de emmer opaten. Veelal waren deze mensen vervuld met een vreselijke haat tegen al wat nazi was, en toen ze hier aankwamen en spoedig zagen, wat voor fanatieke officieren ze hadden in Terlingen en Lange, zeide ze: 'Die ruimen we nog eens op'. Toen ik zei: 'Doe het dan dadelijk, dan zijn we van die schoften af', zei een van hen: 'Dat zou onze dood zijn. Pas als we worden aangevallen door de geallieerde legers, ruimen wij ze op'. Genoemde Kluijfhout vertelde er nog bij, dat onder hen die zo werden dood geschoten ook nog een jonge kerel was, een felle nazi, maar, zei Kluijfhout: 'Hij was nog zo jong'. Deze had onraad bemerkt en vluchtte naar de hofstee 22

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1981 | | pagina 24