Verkeer in de oude tijd Wat stappen we tegenwoordig makkelijk in een bus - als we geen auto hebben! Wat reizen we tegenwoordig de wereld rond, of het maar zo vanzelf spreekt - gister kwam er een briefje van een Amsterdamse jongen die maar eens een poosje in Nepal zit, mijn buurmeisje is een beetje naar Kreta en onze aangenomen kleindochter moest er eens een weekje uit naar Wenen, dat is vandaagdedag allemaal heel gewoon. Maar mijn vader kende in zijn Oostkappelse jongens tijd nog een paar dorpsgenoten, die nooit in Middelburg geweest waren, en zelf heb ik daar nog een oud wijfje gekend, voor wie 'butenlande achter Goes' één blanco mistigheid be tekende. In mijn jongetjestijd op de Middelburgse Seissingel was er inderdaad al een trein, maar het zou tot mijn twaalfde duren vóór ik - als beloning voor mijn slagen voor de HBS - mijn eerste treinreis maakte: met vader en moeder naar Goes! Mijn eerste fiets kwam na het eindexamen, op mijn 17e. Want, inderdaad ook de fiets was er al, maar zuinigjes-an, fietsen was moeilijk, een kunst die je leren moest. Achter ons huis, in de Jodengang, had je de fietsbaan van Gilde, een wei met een planken vloer en daar zag je dan, hoe de dames de kunst werd bijgebracht - een knecht in blauwe overall duwde je op en zo begonnen de eerste wankelingen - dat was de sport in knop nog. Maar verder - ja, mijn vader had een fiets, om er mee naar Domburg te rijden 's zaterdags als hij bijspringen moest in het winkeltje van mijn grootouders Scheijbeler. Maar doordeweeks, zijn dagelijkse tocht naar zijn school aan de Nieuwe Haven, 2 x per dag - hij zou er niet over gedacht hebben, dat te fietsen. Je liep. Ik heb de oude Domburgse postbode, van der Welle, in zijn pensioenstaat, nog gekend en hij vertelde er wel van, hoe hij dagelijks, heen en weer, naar de Sloedam liep - of was het naar het Sloe en was er nog geen dam? - met de post. Als mijn Oostkappelse grootvader - steevast - donderdags naar de Seissingel kwam, dan liep hij, twee uur heen en twee uur terug - ik zal het nooit vergeten, want hij bracht altijd twee bolussen mee, twee cent 't stuk! Als ik in een buitenissige bui naar Domburg wilde, dan mocht ik voor vijf cent meerijden met de bode's-wagen van Goudzwaard - hij sjouwde er eindeloos over; om tien uur reed hij weg en tegen drieën meestal kwam hij in Domburg aan - en toen hij een keer bij Tida Kira een wiel brak, liep ik natuurlijk doodgewoon verder. En toen ik een keer - op de HBS - beslist niet met de tram te laat wilde komen voor een wiskunderepetitie van Zimmerman, - jawel, we hadden toen al een tram, het was in 1907 al - toen stond ik om vijf uur op en ging lopen. Zo was de stijl nog toen. Wat toen in de volksmond heette 'het rijke volk' - die hadden vervoer, de équipage, 's win ters het koetsje, 's zomers de landauer - overal dan ook had je de koetshuizen en de paarde- stallen. En op donderdag had de boer zijn verenwagentje en bevriende mensen mochten dan wel meerijden - heerlijk was dat, met je Groomoe meerijden met Louwers van 't Groentje, op de bok tussen Louwers en Groomoe in, achter dat aldoor schommelende staartzwiepende paarde-achterwerk, dat af en toe interessante operaties kon uitvoeren. Maar voor het gewone burgervervoer, als je niet rijk was en ook geen boer, daarvoor had je de huurkoetsiers. In Middelburg Wielemaker, in de buurt van de Spanjaardstraat ergens. Op Domburg Schrier, die ook een café had - een tijdlang was het speciaal zijn blozende dochter Lijs, die daar op de bok zat, ze was vrij lang een speciale figuur, want ze was ook een biljartfenomeen. En don derdags reed dan ook het breakje van Schrier naar stad, een soort vóórformatie van de bus. Vele malen hebben we daar in het halfdonker achter de neergelaten zwarte zeiltjes gezeten - regenen kon het toen ook wel - dikke zwarte rokken van oude juffrouwen en een enkele oude man, dat was het publiek dat ik me herinner. Meer dan een stuk of acht gingen er niet in. Toen ik tien dagen oud was en mijn ouders - die toen nog in Vlissingen woonden - de Kerstmis thuis, in het Domburgse Badpaviljoen, wilden doorbrengen, kwam het koetsje van Meneer Boddaert - zogezegd: het Jonkertje - de familie halen. De protectie van de oude Mevrouw de Bruyn van Melis- en Mariekerke - van zichzelve een Boddaert - heeft ons vaak zeer wél gedaan. Zo kwam ik Kerstmis '91 op het Paviljoen terecht en passeerde er de nachten in een 4

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1981 | | pagina 6