champagnemand. Het leven was toen nog zo heerlijk simpel. Doordat mijn Domburgse grootvader jarenlang een factotum was voor sommige Middel burgse kringen, niet helemaal vreemd aan de vrijmetselarij, had moeders familie een vrij geprivilegieerde situatie en heeft ze zelfs als 17-jarig meisje eens in Rotterdam mogen logeren - in Rotterdam begon voor een Zeeuw de wereld - meestal kwam hij ook niet verder - dat was iets heel bijzonders en het zou twintig jaar duren, eer ze - ditmaal met echtgenoot en schoon broer - wéér een uitje had, wéér naar Rotterdam natuurlijk, zomaar voor vier dagen! Dat was dan ook al in die onmogelijke 20e eeuw. Laten we nog even in de vorige verwijlen. Jawel, die tijd, dat een Serooskerkse boerenmeid, 'die wel eens wat van de wereld zien wilde', mitsdien van dienst veranderde en naar Grijps- kerke verhuisde. De tijd, dat een boererentenier, vooraanstaand man in een of andere kerke- raad, naar de Synode moest - de halve Seis stond ervan rechtoverend en amuseerde zich aan 's mans costuum, want hij meende daar toch niet in Walcherse dracht te kunnen verschijnen en het resultaat was heel komiek. Voor zoiets was de trein, die toen wel hoofdzakelijk han delsmannen gediend zal hebben, vertegenwoordigers, beursmannen, die naar Rotterdam moesten, internationaal verkeer dat Vlissingen aanbracht, wat ambtenaren, enfin het gemengd publiek dat er ook toen al wel was, maar als je van de dorpen meemoest, dan begon het met een of ander gerijtje, dikwijls heel in de vroegte al, wanneer je op tijd aankomen wilde. Zelfs nog in 1909, toen ik, na de HBS, solliciteerde naar een baantje aan een of ander instituut in Amsterdam, begon dat - onder vaders geleide - met het koetsje van Schrier, in de vroege schemer. Omstreeks '98 was het, dat, per trein! - mijn vader zijn eerste - en voor de eerste dertig jaar: enigste - buitenlandse reis maakte. Naar Gent! Waar de ambachtsvrouwe van Domburg, Baronesse van Pallandt, gehuwd met een Heer de Kerckhove de Renterghem, hem besteld had met een bezending Walcherse poppen. Authentiek - precies-écht, tot in de kleinste détails, gekleed door mijn tantes. Die waren daar heel knap in. De Barones had een 'uitgaande kerk' besteld voor een fancy fair, een stuk of vijftien van allerlei soort - het was heel mooi gewor den. Pa bleef in Gent logeren en het is de enige keer in zijn leven geweest, dat hij dineerde met een lakei achter zijn stoel. Maar we zouden het over vervoer hebben. Van vóór de Domburgse tram, die meen ik, van 1903 ongeveer dateerde. Toen het gerij het enige middel was, naast een schaarse fiets en de benenwagen. Je vraagt je wel eens af, hoe Domburg dan een badplaats zijn kon? Dat kon, omdat er toen een heel ander publiek was - enkel de zeer gegoeden. De patiënten van Dr. Mezger - internationale élite met jicht - de Rotterdamse koopmans-families met kindertjes, die liefst naar strand wilden, de deftige Middelburgse families, die vaak een zomerverblijf in de buurt hadden - het verschijnsel-toerist was nog onbekend. Dat kon ook nog niet, want er was geen bus en toerist en autobus, dat is één! Als jongetje hebben we één zomer een poging in die richting meegemaakt - toen reed er op het binnenplein van het Schuttershof, onder de dikke, oude bomen, af en toe een soort paarde- tram-bus voor Middelburg af, waarschijnlijk gehuurd van de Rotterdamse tram. Het was best gezellig, een heel lage instap, een balkon en binnen twee lange banken. Donderdags was er wel publiek, maar blijkbaar nam het toch niet voldoende op. Het verschijnsel verdween al spoedig weer. Alles heeft zijn tijd. Ook de minder gegoeden hadden heus wel hun vertier, de boereknechts en -meiden hadden hun Annetje en Liesje, boeren én burgers ontspanden zich 's zomers met 'spelerijden', 's winters met schaatsenrijden over de watergangen naar de Stad en daar had je de prachtige Vesten met koekkraampjes en alles wat erbij hoorde. Normale winters hadden toen nog sneeuw en ijs*. De Westkappelaars hadden vermoedelijk geen geld voor schaatsen, die kwamen op priksleden naar Middelburg, waar we hun verweten, dat ze het ijs kapot maakten met dat geprik en gesteek. Toen mijn moeder - als meisje - naar Domburg verhuisde, was het natuurlijk met de studie voor de onderwijsakte op de normaalschool meteen uit - er was geen vervoer - maar wel mocht ze nog de nuttige-handwerken-akte halen. Dankzij het feit, dat ze ééns per week, om les naar Middelburg, mee mocht rijden met het koetsje van Burgemeester Elout - en 's winters ging dat dan vaak per arreslee. Van mijn eigen jongetjeskijk op de wereld, geknield op een stoel, neus tegen de ruit, in de 5

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1981 | | pagina 7