KERKELIJK LEVEN
TE ZOUTELANDE OMSTREEKS 1600
Het jaar 1573 betekende het einde van de Roomse Eredienst op Zoutelande's
grondgebied. De geestelijken waren verdreven en de gebouwen, buiten die te
Zoutelande-dorp, waren vernield en onbruikbaar.
De geestelijke goederen, 400 gemeten land, en viertal huizen en kerkgebou
wen met torens werden door de nieuwe overheid geconfiskeerd. Met de tienden
werden deze goederen gebracht onder het beheer van het Comptoir van de
geestelijke goederen'.
In plaats van de drie (vroeger vier) parochies werd waarschijnlijk in de eerste
helft van 1574 èèn kerkelijke gemeente gesticht. Voor deze gemeente voorzag
het Comptoir in het grootste gedeelte van de kosten voor de eredienst.
Aanvankelijk werden betaald: salaris van de predikant met huishuur en kin
dertoeslag, dat van de voorganger-koster-schoolmeester, onderhoudskosten
van de gebouwen, verhuiskosten van de predikanten, onkosten voor de classis,
pensioenen aan predikanten en hun weduwen. Toen bleek, dat de
tiendenopbrengsten ontoereikend waren voor al de uitgaven en de Staten van
Zeeland, het Extra-Ordinair belangrijk moest subsidiëren, werd al spoedig op
de uitgaven beknibbeld.
Door deze finaciele steun meende de overheid nu ook recht te hebben, haar
invloed krachtig te doen gelden.
Bij de financiële macht kwam nog de invloed tengevolge van de uitoefening
der Ambachtsheerlijke rechten. Vanaf 1617 kreeg Vlissingen deze rechten
definitief in bezit. In het Collegium Gualificatum hadden naast de kerkeraad,
twee leden van de Magistraat van Vlissingen zitting; ook de keur-schepen,
door deze Magistraat benoemd en meestal lid van de kerkeraad, versterkte
diens invloed.
Zodoende had Vlissingen zeer grote invloed op de samenstelling van de
kerkeraad, de beroeping van predikanten, benoeming van de schoolmeester
voorzanger, kortom op het gehele geestelijke leven. Tegenover deze machtige
positie van de overheid stond de zwakke positie van de kerk.
Tijdens en na de overgang was de toestand der samenleving erbarmelijk.
De oorlog en de roverij maakten de mensen ruw, hard en bandeloos en van een
georganiseerd gezinsleven kwam niet veel terecht.
De val van de Vlaamse kerken omstreeks 1590 was van betekenis voor het ker
kelijke leven. Zoutelande, dat met de overgang aan Vlissingen zijn beste
krachten had verloren, ontving door de val der Vlaamse kerken veel terug door
mensen, die zich hier tijdelijk vestigden. Voor zover is na te gaan, zijn hier
steeds vier ouderlingen, vier diakenen en twee armmeesters geweest, één voor
St. Janskerke en één voor Boudewijnskerke.
De vernieuwing van de kerkeraad vond plaats met Pinksteren, waartoe twee
leden uit de Magistraat van Vlissingen telkens overkwamen en dan tevens de
Armenrekening 'afhoorden'.
In normale omstandigheden vergaderde de kerkeraad viermaal per jaar, in de
regel na de 'proefpredicatie', die op woensdagavond werd gehouden.
In tegendeel met andere gemeenten, zoals Biggekerke, Meliskerke, e.a. werd in
1611 de middagpredicatie ook in de oogst en des winters gehouden.
10