WALCHERSE UUTDRUKSELS Dit vooral tegen het werken op zondag, iets dat toen niet ongewoon was. De catechesaties gingen zomer en winter door en vooral tegen de aanneming werd streng op verzuim gelet. Trouw kerkgaan en het niet deelnemen aan allerlei vermakelijkheden o.a. 'dansen bij de speelman', waren eerste voor waarden. Na het afleggen van belijdenis des geloofs 'werden de nieuwe leden aangenomen', aldus de acteboeken. (wordt vervolgd). Zoals ik in de Wete van juli beloofd heb, komt hier dan eindelijk de afronding van het 100-tal uutdruksels. We beginnen dit laatste dozijn met een drietal, dat ik te horen kreeg uit de mond van ons medelid de heer Goedbloed uit Veere, zo over de toonbank heen. Ik kende geen van drieën en schreef ze dan ook dadelijk op. 89. Je kan uut 'n waeeensla"; drienke. Dit werd gezegd om aan te tonen hoe mager iemand was. Want een wagenspoor was vroeger, toen er nog geen bandenwagens waren, maar een smal gootje. 90. 't Is daer uut de vulte, d.w.z. ze hebben van alles. 91. Z'ebbe in 't leste gaetje gepoengerd. Dat betekent: ze zijn tot het uiterste gegaan. Als U de tekening hierbij bekijkt, wordt het wel duidelijker hoop ik. Een voer hooi of koren werd opgetast tegen de menladder, die voorop de wagen werd gezet. Bovenop het voer kwam de poenger (of poemer, volgens het zeeuws woordenboek), die aan de voorkant een eindje tussen de sporten van de menladder uitstak en aan de achterkant met touwen en een katrol werd vastgesjord. Taste men een erg hoog voer op, dan kwam de poenger van voren net onder de hoogste sport van de menladder. Men 'poengerde 't leste gaetje' en waagde soms dan veel. Tot zover de uutdruksels van Goedbloed. Nu nog een laatste restje van mij. H.J. Schoenmaker. ïi

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1982 | | pagina 13