HERINNERINGEN AAN MIDDELBURG
(1872 - 1881)
(tweede aflevering)
Van het huis herinner ik mij vooral de plaats waarop men kwam vanuit de
keuken, 's Avonds in de schemer zag ik er soms ratten lopen rond een perk.
In de lange gang was een schommel.
Mijn oom Vermaas, horlogemaker, kwam elke week de pendule (Lodewijk
XV) opwinden. Hij had een winkel bij de Lange Burg.
Mijn overgrootvader Johannes Leonardus Daman, operateur, heel- en vroed-
meester te Middelburg (1769 - 1853), moet hem uit Parijs, waar hij aan de
Sorbonne studeerde, meegebracht hebben. Bij een bezoek aan Parijs (1924)
zag ik een gelijk exemplaar in het koor van de Notre Dame.
Mijn oom Jan (Daman) was apotheker in het stadsziekenhuis. Hij woonde in
de Noordpoortstraat. We kregen soms van hem een bosje zoethout.
Van mijn oom Wijtman, die met een zuster van mijn vader getrouwd was en
een welbeklante hoeden- en pettenwinkel had, heb ik uit die dagen geen her
innering.
Op de Kinderdijk P 216 woonde een neef van mijn moeder, J.W. Reijnhout,
zeilmaker. Zijn huis grensde aan de achterzijde aan het water van de werf van
de Commercie-Compagnie. Met zijn zoon gingen we wel eens roeien en zeilen
op het Kanaal. Van deze werf zag ik in 1877 ook het te water laten van het
zeeschip 'De Burgemeester Schorer', een hele gebeurtenis voor de stad. Nog
zie ik de geweldige waterverplaatsing als het schip met 'de kont' naar voren de
helling afgleed.
Wij speelden als kinderen natuurlijk wel op de Balans. Dit plein helt vanaf de
Burg. In de winter konden we dan heerlijk met de slee naar de sociëteit St.
Joris sleeën. We speelden met kinderen uit de buurt: van Wolff de bakker,
Wolf de huisschilder, en Compter de kruidenier. Met Pasen speelden we met
hazelnoten 'kuutje slok'. Ook 'pinkelden' we, d.i. een klein stokje op een bie-
zondere manier met een grote stok wegslaan.
Ik was erg blij toen ik een ijzeren hoepel kreeg. Helaas had ik er niet lang
plezier van. Op het bolwerk bij de Veerse weg rolde hij de singel in. Ik zie mij
nog beteuterd staan toen hij in het water verdween.
Als kleine kinderen speelden we nogal eens in de Abdij, o.a. in de glazen
portiek van de woning van de Commissaris des Konings. Ik kon me daar zo
heerlijk verbergen, ten minste ik dacht dat niemand mij er zou kunnen zien.
Een huisknecht kwam ons dan wel eens wegjagen. Wij waren natuurlijk luid
ruchtig.
Een groot plezier was het ganzebord te spelen, te kienen, door de stereoscoop
te kijken, en de platen uit een grote dikke portefeuille te bekijken. Voor een
plaat met een geraamte was ik wel een beetje bang. Ook werd wel eens de
toverlantaarn vertoond en mochten we een spiegelspel zien. Mijn moeder zong
soms versjes uit een bundel Gezelschapsliederen (1835): Het wachtend meisje
(wat wordt het laat! de klok slaat acht), Gij ligt mij aan 't harte, De spinster
('k zat voor mijn deur en spon en zon), de Echo (Karei minde Roza teêr), De
wereld is in rep en roer.
Op feestjes zongen we: Die in Januari jarig is, sta op!
23