land. Dus al spelenderwijs leerde ik van alles op dat gebied, want als er dan over stropen gepraat werd, stonden mijn oren wijd open. Olie had er nog een ander beroep bij, op stropersgebied, n.l. bergeenden eieren zoeken. Dat is een vak waar men veel geduld voor moet hebben, want de bergeenden maken hun nest graag in een onbewoond konijnenhok of onder een grote dichte braamstruik. Omdat de duinen verboden terrein zijn, moet je soms dagen op de loer liggen. Natuurlijk goed verdekt voor de politie en voor de eenden zelf. Voordat ze naar hun nest gaan, vliegen ze eerst wat rond en als ze dan geen onraad bespeuren valt de vrouwtjeseend pardoes op het nest. Dus als men dan ongeveer de plaats weet waar het nest zit, kan men het gemakkelijk vinden. Als het geregend heeft, spoort men ze op en kijkt in het gat door er met een stok in te steken of er al dons van de eend in zit. Dat is er alleen als er ongeveer tien eieren in liggen. Als de eend op zijn eieren zit en men steekt een stok in het gat, hoort men hem wel blazen en verraadt hij zelf dat het nest in het gat is. Boerejan had die kennis ook en als hij in het voorjaar een woerd of mannetje zag, als de eenden aan het vliegen waren, kon hij zo de plaats bepalen en aanwijzen waar het nest was. Boerejan had het stropen vaarwel moeten zeggen, want rond negentienhon derd werd in de duinen door de gemeente Middelburg het pompstation gebouwd voor drinkwater. Hier werd vier man personeel voor gevraagd om dit te bedienen. Boerejan kwam daar als stoker. In het voorjaar als het eiertijd was, stond hij als hij dienst had overdag, bijna altijd in het deurgat bij de ketels te kijken of hij geen woerd zag vliegen. Het is vaak gebeurd dat hij tegen een van zijn twee dochters zei: 'Aan of op die heuvel of hoogte zit een eendenest. Gaat er eens om'. En dan gebeurde dat ook. Boerejan had ook toen nog een stukje land dat de naam had van Boerenjans- land. Dat is zo gebleven tot negentienhonderdvierenveertig, toen Walcheren onder water kwam te staan en daarna herverkaveld is. Er was er ook één die de bijnaam 'Voelder' had. Dat was ook een klein boertje, maar ook stroper en strandjutter. De naam Voelder had werkelijk iets met zijn leven te maken. Als kleine jongen had hij met z'n broer en ouders nog een hele poos in de kruitkelder in het Fort den Haak gewoond. Het Fort den Haak bestaat nu nog en is gelegen vlakbij de Dam of dijk naar Noord-Beve land. Er was in de hoek van de dijk van het fort een kruitkelder gebouwd die toen al niet meer werd gebruikt. Dat was ongeveer achttienhonderdzeventig. Die mensen waren toen zo arm dat ze geen veertig cent (f 0,40) per week konden betalen en toen maar in de Kruitkelder gingen wonen, dat kostte toen niets. Maar Voelder was nog méér als strandjutter en stropertje. Hij was nog al eens raadgever. Toentertijd waren er geen fietsen en telefoon en bijna geen politie. De gemeentepolitie van ons dorp woonde een uur verder op een ander dorp. Zodoende moest ook de Rijkspolitie van Veere bij ons dienst doen, maar die moesten ook drie dagen op zee dienst doen. Ze waren maar drie dagen in de week op het land. Het was toen allemaal anders dan nu. Als de politie vroeger nachtdienst had, moesten ze op een zekere tijd of plaats hun zakboekje af laten tekenen. Dat deden ze dikwijls bij de Voelder, want daar kregen ze nog wel eens een kopje koffie of thee. Er werd dan ook nog wel eens gepraat en de Voelder kwam wel eens wat te weten, wat soms gemakkelijk kan zijn als men de andere dag ging stropen. 23

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1983 | | pagina 25