STROPERSDAGBOEK (2) Maes was de vader van Roodbal, Jood en Hursch. Maes was stroper, maar ook koopman. Hij kocht al het wild dat de andere stropers hadden gevangen en ventte het uit in Middelburg en Vlissingen. Dat was geen kleinigheid hoor! Hij moest altijd met het wild naar Middelburg lopen en ging dan met de tram naar Vlissingen. Weer terug en dan nog twee uur lopen naar huis. Jood zorgde altijd voor koffie en warm eten voor zijn vader, die vaak laat terug was. Meestal zat Jood dan met enkele kameraden te kaarten; die zaten dan te wachten om met Maes af te rekenen. Het kaarten was een gewoon gezel schapsspelletje. De verliezer moest de winnaar een sigaar geven en die had je toentertijd acht voor een dubbeltje. Maes en Jood woonden midden in het dorp in een gezellig huisje, dat 'Onder de linden' werd genoemd. Op een keer toen Maes weer naar huis kwam - het was al donker en het had de hele dag geregend - bemerkte hij bij de Tolweg dat die onder water stond. Dat was vroeger met veel wegen het geval in de regenperiode. Om geen natte voeten te krijgen, keerde hij terug om via de Rijkebuurtweg en de dijk naar huis te gaan. Hij kwam een goed half uur later thuis met natte voeten van de regen. Even buiten het dorp woonde de molenaar. Die man had persoonlijk niets met stropen te maken, maar was wel bereid om de stropers zoveel mogelijk van dienst te zijn. De politie kwam ook nogal eens bij hem langs en als ze niet aankwamen, zag hij ze wel langs het strand of de dijk gaan. Hij gaf de stropers dan een sein, door zijn molen stil te zetten en de wieken in een zekere stand te plaatsen. Hij deed dat omdat iedere stroper wel een klant van hem was. De Tunne en de Gelen waren ook vaak bij de stropers; zij hadden een hondje dat uitstekend konijnen kon vangen. Omdat de Tunne op een ogenblik ook een aandeel van de buit opeiste voor het werk van het hondje (die helpt als een man), kwam er een scheiding bij de stropersploeg. De anderen gingen er namelijk niet mee akkoord. Jood heeft toen zelf een hondje gekocht. Op zekere dag ging het gerucht, dat de jacht in de duinen verpacht was aan enkele heren uit de stad en het ergste was, dat die heren een jachtopziener in de duinen zouden plaatsen om toezicht te houden. En jawel hoor, daar kwam de aap uit de mouw. De Gelen had gesolliciteerd voor jachtopziener en daar hij een groot stroper was en de duinen goed kende, werd hij benoemd. Vanaf dat moment was het tussen de Gelen en zijn collega's pik in 't vuur. De duinen waren in die tijd geen verboden terrein en het stropen ging dan ook rustig door, maar wel moesten er posten gezet worden om de Gelen te beletten onverwachts de stropers te besluipen als ze aan het werk waren. Nu is het zo, dat elke heuvel en elk dal in de duinen wel een naam had. Daar waren o.a. de Punt, het Schorretje, de Val, het vroon van Faas, de Twaalfuren, de Zand- hoogte, de Weelput, de Slag, het Soldatenpad, het Duivendalletje, de Zandput en de Zandputhoogte, het Eerste Gat en het Tweede Gat, de Voorste Blinker en de Tweede Blinker. De Slag was de zogenaamde weg, die gebruikt werd door het Waterschap om materiaal voor de zeewering aan te voeren. Het Soldatenpad was het pad waar de soldaten in 1914-1918 altijd langs gingen als ze op wacht moesten op de linkerwacht. De linkerwacht was aan de kant van de duinen tegen het strand en 24

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1983 | | pagina 34