We komen in de Singelstraat, waar vader een vluchtadres vond. Daar zetten we onze spullen in het tuinhuisje, waar we overdag in zullen huizen, 's Nachts kunnen we op matrassen in de keuken slapen. Moeder maakt brood gereed op de klaptafel, maar tot eten komen we niet. Luchtalarm! Samen met de bewoners gaan we in de met stutten versterkte kelder onder het huis. Daar staan al tafels en stoelen gereed. We luisteren. Ik kijk naar de strakke gezichten, beschenen door het licht van kaarsen die feestelijk oranje kleurig zijn. Er klinken ontploffingen, de grond trilt. Een tijdje gaat dat zo door. Dan, kort na elkaar, vier zware slagen. Ze daveren, donderen over ons heen. De kelder lijkt te bewegen. Gruis en stof vallen op ons, maar verder gebeurt er niets. Daarna besluit de heer des huizes om met zijn gezin de stad te verlaten. Wij blijven, luisteren nog uren naar wat er van buiten tot ons doordringt. We horen geen vliegtuigen meer en het lawaai neemt gaandeweg af. Tenslotte gaat vader even boven kijken. In het huis is geen ruit meer heel. Daarom brengen we ook de nacht nog in de kelder door. Zaterdag 18 mei 1940 We zien de ravage in en rond het huis. De eerste van die vier bommen in onze buurt was op de Dwarskaai gevallen. De tweede had juist voor de Schuitvlotstraat een stuk uit de dokmuur geslagen. De derde verwoestte het hoekpand Schuitvlotstraat/Singelstraat en de vierde viel in de tuin naast 'ons' tuinhuisje. De lijn van inslagen loopt regelrecht naar de Oostkerk. Was er nog een vijfde geweest, dan was die heel waarschijnlijk geraakt. Onze fietsen zijn een eind weggesmeten, maar nog heel! Het tuinhuisje is onbewoonbaar geworden. Maar vader's eerste zorg geldt nu ons huis. Met mijn broer (die vandaag verjaart) gaat hij op weg. Maar niet voor lang. Ons huis bestaat niet meer. Moeder wil persé zelf gaan kijken en ik ga mee. De Kanaalweg bij de hoge brug staat vol Duitse legervoertuigen. In rijen naast elkaar, tot op het voet- en rijwielpad toe. Daarbij grote kanonnen achter rupstrekkers. We passeren de halfverwoeste veiling. Ook de woning bij de overweg is verbrand, evenals de molen met woonhuis aan de Segeerssingel. Op de Oude Vlissingse weg staan 'Zorgvrij' en 'Gaternisse' nog gewoon overeind. Ons huis is een puinhoop die hier en daar nog rookt. Op de weg ervoor liggen de uitgebrande wrakken van vier legerauto's. Blijkbaar is de lading ontploft, want één daarvan hangt roodbruin geblakerd schuin omhoog tegen de verkoolde stam van een olm. In de wrakken liggen resten van wapens, de kolven weggebrand. Een paar van onze dekens hangen in de verschroeide boomkruinen. Overal ligt rommel en er hangt een vieze, branderige stank. Over het vertrouwde bruggetje komen we in de tuin, waar de planten vredig bloeien in de morgenzon. Bij de grote border liggen de resten van een koffer. Daartussen wat wel schaakstukken lijken, maar het zijn alleen maar paardjes: blauwe, groene, gele. Moeder vindt een jute zak met paardendekens. Ze slaat ze uit en vouwt ze op. Intussen kijk ik even verder op de weg. Het koepeltje bij de heul is ook al ver- 23

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1983 | | pagina 25