brand. Op 'Veldzigt' zie ik nu Duitsers. 'Hoe zou het met mijn konijntje zijn?' Ik durf niet te gaan kijken. Uit de ruïne van de keuken spuit een dunne straal water omhoog. We gaan terug. Een kolonne vrachtwagens rijdt voorbij, richting Vlissingen. De zeilen zijn eraf en in open laadbakken houden soldaten zich staande aan de ijzeren stangen. Ze dragen vreemde helmen: Duitsers. Bij de ruïne van de veiling staat nu een Duitse Rode Kruisauto. Het zwaar verminkte lijk van een Fransman wordt net vanonder het puin gehaald. Ik herken alleen nog maar een hand en een kakikleurig stuk mouw. Het zonlicht schittert in een gouden ring. Op de stationsbrug staan nu ook Duitse soldaten. Uit de helm aan hun koppel delen ze snoep uit. Ook ik krijg een handvol, die ik niet durf te weigeren. Achter de soldaat zie ik een kogelgat in het staal van de brugleuning. Een huisje aan de Veerse weg. Een kleine woonkamer, een keukentje en daarboven een zolder. Waar we met zijn achten op moesten slapen. Keus is er niet: we zijn niet de enigen die dakloos werden. De overgang is moeilijk, ook voor mij. In de weken die volgen ga ik nog vaak terug naar wat eens mijn vertrouwde wereldje was. Samen met vader, met een handkar de planten halen. Met mijn jongste broertje naar 'Veldzigt', om mijn konijntje. 'M'n knientje zeg ik tegen de Duitse wachtpost bij het hek. Die zich duidelijk afvraagt waar die kleine ventjes met die enorme kruiwagen heen moeten. 'Ah, Kaninchen! Schon gut!' Maar meestal zwerf ik alleen rond, op zoek naar wat de oorlog heeft achter gelaten. De grote buit is al door de Duitsers weggehaald. Zoals de vele wagens en auto's, de wrakken, de kanonnen van de Schietbaan en de honderden Franse paardjes die in een paar dagen de Vogeldijk volkomen kaal gevreten hadden. Maar het tuig van die paardjes gaat aan de Duitse neuzen voorbij: daar hadden boeren uit de omtrek zich al over ontfermd. Ook het rijtje niet-ontplofte bommen uit de 'wei van Janse' is geruimd. Maar ik vind nog allerlei. Zakmessen, hulzen, rekjes met vijf geweerpatronen (waar ik thuis met de nijptang stiekum de kogels afpeuter en het kruit verbrandleren riemen en nog veel meer, alles tussen 't bloeiende fluitekruid langs de weg en in de slootkanten. Gevulde kogeltassen in de koppen van de knotwilgen aan de Schietbaan, onderdelen van kapotte instrumenten onder de olmen bij 'De Eendracht'. Velen hebben zich met mij verbaasd over de grote hoeveelheden oorlogstuig, vernielde uitrustingstukken en rommel die de oorlog daar overal in enkele uren had verspreid. 24

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1983 | | pagina 26