EN TOCH STOND ER EEN MEESTOOF!
In het boekje 'De Veldnamen van Koudekerke' vindt U op blz. 79 de naam 't
Stoofweitje' (mogelijk naar een meestoof). Dat 'tussen haakjes' duidt er op,
dat er geen zekerheid bestaat of er ooit een meestoof op dit perceel gestaan
heeft.
Dat daarover nog eens ooit zekerheid zou komen, leek zeer onwaarschijnlijk.
En toch is deze er nu. Dit jaar (1983) viert de Herv. Gemeente Koudekerke het
feit, dat 400 jaar geleden de eerste predikant zich aan de gemeente verbond en
naar aanleiding hiervan werd een commissie benoemd, die over deze 4 eeuwen
zou trachten enige gegevens te verzamelen. Het kerkelijk archief bevindt zich
nog altijd in handen van de kerkeraad en is in een tamelijk goede staat. Dus
werd het een lezen in de notulenboeken over al die jaren. Wie schetst onze
verbazing, toen wij uit deze notulen de bevestiging kregen, dat er werkelijk een
meestoof op ons dorp heeft gestaan. In bovengenoemde notulen vonden we
aantekeningen dat een zekere Adriaan Izeboud, achter de rug van de kerke
raad om, een brief had geschreven, waarin hij zich beklaagt dat een viertal
vrouwen, die op zondag in de meestoof hadden gewerkt, daarvoor onder
censuur waren gezet en dus geen deel mochten nemen aan het heilig avond
maal.
Uit deze brief nemen wij letterlijk het volgende over:
'Alzoo veele van het eerwaarde kolega der classis Walcheren niet onbekend sal
wesen, als dat tet koudekerke in den eijlande van Walcheren een meede stove
staat soo sij uedele eerwaarde voor eerst kenlijk, asl dat deze meede stove des
wisters alleen gebruikt tot het berijden der meede, soo sij het colega der classis
bekent dat daar vier vrouspersonen des winters in deze meede stove nu vele
jaren plegen te gaan werken, tot onderhoud van huijsgezin en kinderen'.
Het zou teveel ruimte vragen om deze brief in zijn geheel op te nemen en
daarom hier in beknopte vorm de rest vermeld.
In december 1757 komt de plaatselijke predikant deze vrouwen aanzeggen, dat
zij onder censuro mora komen te staan vanwege het werken op zondag, en uit
de brief van genoemde Izeboud blijkt dan, dat deze straf niet enkel geldt voor
het le kwartaal van 1758, maar dat ze ook wordt toegepast voor het 2e en 3e
kwartaal (per 3 maanden werd eenmaal het avondmaal gevierd). Een van de
redenen zal wel geweest zijn, dat de vrouwen blijk gaven niet erg onder indruk
van deze straf te zijn. Het duurt een vol jaar (tot 7 dec. 1758) voor de classis
een antwoord op deze brief geeft, door aan de kerkeraad te schrijven dat zij in
deze juist heeft gehandeld. Ze hadden er vele vellen papier voor nodig om hun
antwoord te formuleren, maar dit is voor onze kring niet van belang.
Wel zijn wij nu, dankzij de medewerking van de archivaris van Vlissingen in
het bezit van afschriften van heel deze zaak. Voor de Heemkundige Kring leek
het me interessant om te weten, dat wat eerst tussen haakjes stond, nu als een
feit kan worden vermeld, terwijl hieruit tevens weer eens blijkt, hoe oud veld
namen wel zijn.
W.P. Roose
29