EEN WREDE MOEDER TE MIDDELBURG
DIJKJE
Vroeger was het veel gezelliger
Als je door onze oude steden dwaalt, struikel je soms over een bielzen bank of
over een ander ongemakkelijk 'zitje' van afvalmateriaal. Steevast bevindt je je
dan op een SOF plaats, een plaats met een Sociale Ontmoetings Functie.
Niet dat ik daar ooit iemand heb ontmoet; die ontmoeting is maar een smoes,
maar het is een manier om doelloze lege plekken in ons stadsbeeld een beetje
op te vullen.
Vroeger ontstonden de sociale contacten vanzelf langs hun eigen patronen.
Zoals je nu nog in de stadjes rond de Middellandse Zee de mensen een
pantoffelparade ziet lopen, zo liep de jeugd van Vlissengen een veertig jaar
geleden nog hun rondjes. Langs de Nieuwedijk, het Bellamypark, door de
Kerkstraat en de Sint Jacobsstraat en dan rechtsaf de Walstraat in, terug naar
de Nieuwedijk. Door tegen de stroom in te lopen konden de jongens zien wat
voor stadsschoon er rondliep. En dat zal de zin wel zijn. Kijken en bekeken
worden.
De brave burger maakte liever een ommetje over de 'Boule' en de amoureuzen
zochten het 's avonds op de Kommedijk of in de Bosweg. De buitenmensen
liepen over de 'Zeven Bruggetjes' waar in de weien rond de vluchtheuvel in
maart kievitseieren werden gezocht. De gasjes gingen een potje knoeren op de
Gobi of krabben tukken in het Kaaitje en zo zijn er nog vele voorbeelden.
Al deze patronen zijn spoorloos verdwenen. Bij mijn weten zijn ze nog nooit
beschreven, maar het is net zo goed folklore als het ringrijden.
Het geeft de mensen het gevoel dat het toen gezelliger was dan met die bielzen
banken van nu.
Woensdag 23 november 1921, kwart voor negen 's morgens.
De inspecteur A. en de hoofdagent-rechercheur W. zitten reeds achter hun
tafels in het politiebureau. Waarschijnlijk hopen ze die dag eens ongestoord te
kunnen werken.
Rechercheur W. heeft zich voorgenomen die dag zijn gebruikelijk (wekelijk
se?) ronde door de gemeente te rijden. Inspecteur A. heeft nog veel admini
stratief werk te doen. Beide mannen hopen het werk, dat ze zich voorgenomen
hebben te doen, ook werkelijk te kunnen doen.
Beneden in de 'wachtkamer der agenten' is het rustig. Men weet, dat de inspec
teur en de hoofdagent-rechercheur al binnen zijn en dan houdt men zich koest.
Maar als de muren van het bureau eens konden vertellen wat de brave agenten
's nachts, in alle eer en deugd overigens, uitspookten
De rust in de agentenwacht wordt wreed verstoord als vrouw T. uit de Heren
straat met het meisje S. aan het bureau komt.
Plotseling is er bedrijvigheid, gevolg van ontzetting, bij het zien van het
meisje. De dienstdoende agent begrijpt direct, dat hij 'een zeer ernstige zaak'
voor zich ziet staan, een zaak, die alleen maar behandeld kan worden door de
hoofdagent-rechercheur. Hij waarschuwt deze dan ook direct. De rechercheur
meent, dat de inspecteur er ook in gekend dient te worden.
20