'Een wrede moeder te Middelburg' welke haar 13-jarig stiefdochtertje vreselijk mishandelde en liet vervuilen en haar in een kelder ruim een jaar heeft opgesloten. Wijze: Arme Javaan Vrienden! hier al in het ronde, Luistert wat er is gebeurd. Hoe een wreed ontaarde moeder, Een weerloos kind ten gronde sleurt. In een kelder opgesloten. En mishandeld keer op keer. Vragen wij ons af, als moeder, Is er dan geen Opperheer. Reeds lang was zij opgesloten, Tot op een bewusten dag, 't Kind door d' ellende gedreven, Kans voor te ontvluchten zag. Buren die zich toen ontfermden, Over 't arme kleine kind. Brachten het uit medelijden, Naar 't Bereau heen, vlug gezwind. En wat hun oogen daar ontwaarden, Dat schreit voor de Goede God. Overdekt met vele wonden, Door het martelen in dat kot. Vuil van 't onrein, gansch verwaarloosd, Trof men d' armen stumpert aan. Welk moederharte moet niet breken, Als men zoo iets gade moet slaan. In een vuile koude kelder In dit gure jaargetij Half naakt met bloote voetjes. Dorst en honger allebei. Slapen op de harde steenen, Erger als een vagebond. Had dat klein onnoozel meisje, Een leven erger als een hond. Moet zoo een ontaarde moeder, Niet levenslang in een prison. Om te boeten voor haar misdaad, Die zij op dat kind begon. Wij hopen dat d'Autoriteiten, Beslissen over 't arme kind. En het onderdak mag vinden, Bij een ware kindervriend.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1983 | | pagina 26