VIER WESTKAPPELSE SPELEN
In De Wete, 12e jaargang no 3, doet de heer Den Hollander (secretaris) een
beroep op de leden hem spelletjes te willen doorgeven die in vroeger tijden bij
lange winteravonden in de huiskamer werden gespeeld.
Misschien zal het de lezer interesseren te weten welke spelen ook buiten de
huiskamer werden gespeeld. Zo wil ik enige typische Westkappelse spelen
doorgeven, die nu al vele tientallen jaren niet meer worden bedreven, maar die
tot in de dertiger jaren in ons dorp zeer druk werden gespeeld.
Dit waren kurke, op 't meetje, kiippe en slok in de kuute, die ik hieronder in
deze volgorde zal beschrijven. Die spelen werden op werkloze dagen, die in de
winter veel voorkwamen, en op zondagmiddag beoefend.
Kurke
'Kurke', ook wel 'opkurk' genaamd, deed men op het strand bij eb of halfeb;
er was enige ruimte voor nodig. Kwam men 's middags op de dijk bijeen en er
werd besloten te gaan kurken, dan zocht men langs de stenen glooiing een
geschikte steen, die ongeveer de grootte en de vorm van een eierkoek had.
De steen moest glad en plat zijn en mocht geen scherpe hoeken of kanten
bevatten. Had ieder zijn steen gevonden, dan ging het strandwaarts. Het
aantal deelnemers was variabel. Soms 4 of 5, maar ook wel 10 of 12. Eer het
spel begon werd onderling de werpafstand vastgesteld en uitgemaakt in welke
volgorde ieder op zijn beurt moest werpen. De werpafstand bedroeg 10 a 15
meter. Goede spelers wilden liefst een verre worp, de minder bekwame prefe
reerden een kleinere afstand. Was de afstand bepaald, dan werd op het strand
een dwarslijn getrokken. Op het midden van de lijn werd een kurk van een
fles, die op het strand altijd was te vinden, recht overeind gezet en iedere speler
legde 2 cent op de kurk. Nu moest ieder op zijn beurt een worp doen en
trachten de kurk met centen omver te werpen. Was men rond en de kurk stond
nog recht, dan volgde een tweede ronde die ieder werpen moest en zo vervol
gens tot de kurk werd omgeworpen.
Het spel vereiste een scherp zicht en soepele armspieren. In gebukte houding
werd de steen in glijdende schaal, zo laag mogelijk boven het strand, in de
richting van de kurk geworpen. Wierp men de steen over de kurk heen, dan
was het mis (meestal) en moest men zijn volgende beurt afwachten. Bleef de
steen vóór de lijn liggen, dan moest worden overgegooid en moest tevens op de
kurk een cent bijgelegd worden. Dit laatste gebeurde vaak, omdat alleen met
een zuivere worp de winst was binnen te halen. De steen kwam heel dikwijls
vóór de kurk en dus vóór de lijn tot stilstand en iedere keer kostte dat een cent.
Soms torste de kurk een hele stapel centen en op een gegeven moment was men
door de centen heen en moest men bij de kurk gaan lenen, althans wisselen.
Dan kwamen er dubbeltjes en kwartjes op de kurk te liggen.
Het laat zich begrijpen hoe de spanning dan toenam bij de spelers. Tot met een
welgemikte worp de kurk werd omver gesmeten. Dan was het spel niet altijd
uit, want het kon gebeuren dat de kurk midden tussen de centen bleef liggen of
dat de steen, die de kurk omver wierp, nog een eind doorgleed. De op het
strand liggende centen behoorden bij de steen die het dichtst bij lag, want
iedere steen bleef liggen totdat er opnieuw mee moest worden geworpen.
3