In zo'n geval steek dus een andere de winst op. Dit lijkt nu misschien niet terecht, maar zo waren de spelregels. Waren de centen het dichtst bij de kurk blijven liggen, dan werd er gewoon doorgespeeld totdat een treffer midden tussen de centen kwam. Dan was het spel uit en begon men opnieuw met inzet van twee cent. Op 't meetje 'Op 't Meetje' ging als volgt. Ook hierbij werd een dwarslijn getrokken, meestal op het strand, maar ook in het dorp en op de dijk, op onverharde plaatsen. De dwarslijn was ruim één meter lang. In het midden van de lijn werd een vakje van ongeveer 10 cm in het vierkant (den oed) getrokken. De inzet was 2 of 3 cent, die iedere speler op zijn beurt naar de getrokken lijn moest werpen op een afstand van 4 a 5 meter. Hij, die één of meer van de centen het dichtst bij de lijn wierp, werd winnaar. Mocht de eerste cent op de lijn terecht komen, dan was de kans om verslagen te worden zö gering, dat met de 2e en 3e cent niet meer werd geworpen; men was daar vrij in. Later zal blijken waarom. Als allen hun centen hadden geworpen, moest hij, die de beste worp had gedaan met de centen die vóór of op de lijn lagen, oenkelen. Hij moest de centen in zijn twee holle handen flink door elkaar schudden en hoog de lucht inwerpen. Gespannen stonden de overige spelers toe te kijken hoe de centen neerkwamen. De zijde waar het leeuwtje op stond (thans de beeltenis van de koningin, red.) noemde men wat, de zijde waar '1 cent' op stond, werd let genoemd. Na het oenkelen waren de watcenten voor de winnaar en met de Iet- centen moest de speler die tweede was geworden, oenkelen en vervolgens de overigen tot er geen letcenten meer vielen. Alleen de eerste streek enige winst op, omdat hij met de volle poet moest oenkelen en hem tevens de centen die hij het spel over de lijn waren geworpen rechtstreeks toekwamen. Daar moest niet mee worden geoenkeld. De centen waarmee was gespeeld kwamen dus nooit in zijn geheel bij de eerste winnaar, behalve wanneer één van de spelers een cent in den oed had geworpen, hetgeen sporadisch voorkwam. Dan moest niet worden geoenkeld en gingen alle centen naar hem die de gelukkige worp had gedaan. Bij dit spel, evenals bij 'kurken', speelde behendigheid een grote rol. Klippen Bij het klippen werd met slechts één cent tegelijk gespeeld. Dit spel was echter nooit uit. Als men er genoeg van had, werd het spel gestaakt. Ook hier was enige behendigheid wel vereist, maar in mindere mate dan bij de vorenge noemde spelen. Het klippen deed men tegen een stenen muur, nog liever tegen een betonnen schutting. Haaks op de muur werden twee lijnen getrokken, ongeveer 2 meter uiteen en met een lijn evenwijdig aan de muur, ook 2 meter, aan elkaar verbonden. Een vierkant vlak, door de speler 'kot' genaamd. Binnen het kot werd een cent met de vlakke kant tegen de muur geklipt, om de beurt door elke speler. De cent mocht niet buiten de getrokken lijnen vallen. Zo wel, dan moest worden overgeklipt. De eerste ronde mocht niet worden gewonnen. De winstkansen begonnen bij de tweede ronde, als ieder opnieuw op zijn beurt een cent klipte. 4

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1983 | | pagina 6