goed in de gaten houden. Ik zal ook nog eens vertellen hoe het met Olie vergaan is. Hij was uit een arm gezin afkomstig. Ze woonden bij het strand onderaan de zeedijk bij de duinen. Zo te zeggen direct bij het stropersterrein. Door armoe gedwongen probeerde hij met stropen een centje bij te verdienen. Stropen was vroeger geen schande. Olie had op zekere dag ook een hondje dat hij gebruikte bij het konijnen vangen. Dat heeft echter niet lang geduurd. Toen zijn vader in de winter werk loos was en zijn moeder ziek lag, moesten ze zich bij de diakonie vervoegen om een beetje ondersteuning, want er was bijna geen eten in huis en geen kolen om te stoken. Olie was beslist niet verlegen, ook niet als kind en ging dus dennen kappen in de duinen om brandstof te hebben en met stropen viel ook nog iets bij te verdienen. De grote slag voor hem was, toen op een keer een diaken of armvader de centen van de kerk als ondersteuning kwam brengen. Hij had het hondje gezien en deelde mee dat dat hondje weg moest, want in een gezin dat van de diakonie leefde, hoorde een hondje niet thuis, want het moest ook eten en daar betaalde men niet voor. Bovendien was stropen maar over koren en gras lopen. Dus moest het hondje weg. Voor de mindere klasse was vroeger weinig plaats. Gemeentebesturen en kerkeraden bestonden altijd uit dezelfde families en soortgenoten en anderen hadden weinig rechten en moesten maar rond zien te komen. Daardoor was de armoe in veel platte landsgemeenten vaak groot en probeerden men op één of andere manier wat bij te verdienen. Olie lukte dat aardig. Zo liep hij op een morgen eens door de duinen, toen hij hoorde schieten. Hij begreep dat de jagers op jacht waren en dus ging hij voorzichtig verder onder dekking van de heuvels en struiken. De schrik sloeg hem om het hart toen hij plotseling op een plek een aantal ge schoten fazanten zag liggen. Hij dacht dat hij zo rechtstreeks in de armen van de jachtopziener zou lopen. Er gebeurde echter niets en hij wist dan ook niet anders te doen dan de fazanten maar op te pakken en onder z'n boezeroen te stoppen en zo vlug mogelijk naar huis te gaan met z'n buit. Hij kwam mij dat zo vlug mogelijk vertellen. Een andere keer had hij minder geluk. Na een urenlange tocht door de duinen ging hij een poosje uit zitten rusten tegen een afrasteringspaaltje. Toen hij een poosje gezeten had, was het net of iemand dat paaltje heen en weer schudde. Hij keek om zich heen maar zag niets. Dat gebeurde een paar keer. Toen ging hij op onderzoek uit en ondekte aan de afrastering een strop met daarin een grote haas. Vlug maakte hij hem los, sloeg hem dood en ging er mee vandoor. Onderweg ging hij even langs een vriend die op een boerderij woonde. De haas zat goed verborgen onder zijn jasje, maar z'n dikke buik was wel opvallend. Toen hij de gang van de boerderij binnen kwam, liep hij tot z'n schrik de politie tegen het lijf die daar net ook was. Die zei: 'Wat ben je toch dik, v/at hebt U daar toch tussen Uw jas zittende?' Olie zag z'n haas ver dwijnen en moest nog 25,00 achterna brengen en dat viel niet in goede aarde. Olie heeft van alles in zijn leven meegemaakt en natuurlijk ook wel eens in het Huis van Bewaring gezeten. Nu leven we in een tijd dat men met de auto langs de polderwegen rijdt om te gaan stropen. Volgens mijn gedachten maar een gevaarlijk werkje, want de politie kan ook overal met auto's komen en de wegen afzetten om de stropers te pakken. Ik kan me de tijd ook nog herinneren dat mijn buurman een witte fret had om konijnen mee te vangen. Je nam de fret mee in een mandje naar de duinen en liet hem dan in een konijnenhol gaan. Voor dat hol hield je een net of een zak en de fret joeg het konijn er dan wel uit. Of hij er wel eens 7

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1984 | | pagina 9