Op zondagmorgen 29 oktober 1944 voerde de R.A.F. een bombardements- vlucht uit langs de westkust van Walcheren. Ze begonnen bij de z.g. 'Baustelle', een batterij bunkers tussen Westkapelle en Zoutelande. Veel in woners van Zoutelande renden in paniek de Duinweg in. Een grote groep liep bij de woning van kunstschilder Bergsma ('t Pauwtje) via een verhard pad de weilanden door. Alles rende door elkaar. Toen begonnen de 'kerstbomen' te vallen, naast en tussen de hollende mensen, leder wist: hier vallen de bommen! Evenwijdig aan de Duinweg lag een z.g. 'dricht', een aarden wal van 30 a 40 cm hoog, ongeveer waar nu de Bosweg ligt. Daar ging iedereen achter liggen, met het hoofd naar de Duinweg. En 4 a 5 meter verder lag de grens van het water dat Walcheren overspoelde De stemming van dat moment is niet te beschrijven. We lagen te wachten op de dingen die komen gingen. Er was een sterke geur van fosfor, veel rook en het geknetter van het rieten dak van het huis van Bergsma, dat in brand was gevlogen. Enkelen probeerden een gebed uit te spreken, maar brachten het niet verder dan wat stamelende woorden. De meesten lagen stil te wachten. Ik wist dat de dood vlakbij was, maar dit veroorzaakte toch geen angst, eerder een berustend gevoel. Toen kwamen de inslagen. Gefluit en dan de ontploffingen. Opeens was het stil, onwezenlijk stil. Ik wist niet hoelang we daar hadden gelegen. Alle begrip van tijd was ook weg. Toen we weer waren opgestaan, zagen we verschillende kraters, één 15 meter van ons vandaan. De woning van Bergsma brandde als een fakkel. Op de morgen van 1 november 1944 werden we gewekt door een steeds zich herhalend langgerekt gefluit en het geluid van doffe inslagen: de granaten van het scheepsgeschut. De invasie was begonnen! Spoedig werd bekend dat we in de bunkers werden toegelaten. Heel wat inwoners maakten van dit aanbod gebruik en dankzij dit gebaar zijn veel levens gespaard. De militairen die hier waren gelegerd, behoorden niet tot elite-eenheden. Het waren wat oudere mannen, velen met maagklachten, die niet geschikt meer bleken voor frontdienst. Ze wilden dolgraag weer naar huis; ze wisten dat de Heimat hevig gebombardeerd werd en dat werkte demoraliserend. Vermoedelijk daardoor én met de hoop dat ze bij gevangenneming netjes zouden worden behandeld, lieten ze ons binnen. Op 2 november, om 11 uur 's morgens kwam voor ons de bevrijding. Enkele commando's kwamen bij de bunker en gelastten de Duitsers om naar buiten te komen. Iemand begon te zingen 'Geloofd zij God met diepst ontzag' (Ps. 68:10) en velen probeerden mee te doen. Sommigen werd de ontroering te machtig en ze huilden stil voor zich heen. Eenmaal buiten gekomen zagen we dat de commando's de geweren aan het stuktrappen waren die ze de Duitsers hadden afgenomen. Deze waren reeds verdwenen. Nu maakte een gevoel van opluchting zich van ons meester. Meer innerlijk dan uiterlijk, want een echte Walchenaar is een in zichzelf gekeerd mens en geeft zich niet zomaar bloot. En zo hoort het ook! De van Duitse overheersing bevrijde mens moest toch zo nodig iets vinden om zijn haatgevoelens te spuien en zijn vaderlandsliefde te bewijzen. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1984 | | pagina 13