(foto: S. Adriaanse) En jawel, er werd iets gevonden. Of beter gezegd: zé werden gevonden! De meisjes die met Duitse militairen bevriend waren geweest! Ze werden uit hun woningen opgehaald door de Ordedienst en naar de smederij van Leijnse gebracht. Voor de smederij was een banden wagen neergezet waar ze plaats op moesten nemen. Rondom de wagen stonden gewapende mannen van de Orde dienst opgesteld. Inmiddels was de plaatselijke kapper ook op de wagen geklommen en wilde beginnen om het eerste meisje kaal te knippen. Ds. W. Oosthoek trachtte ook op de wagen te klimmen om te proberen een eind aan deze vertoning te maken. Met de kolf van een geweer werd hij hardhandig teruggeduwd. Ze werden allen kaalgeknipt en het talrijk toegestroomde publiek keek goed keurend toe en uitte luide bijvalsbetuigingen. Toen werden de meisjes na de behandeling nog door het dorp gereden. Onder de toeschouwers stonden verschillende mensen, die hand- en span diensten voor de Duitsers hadden verricht: landbouwers die hun produkten voor woekerprijzen verkochten en materialen met paard en wagen voor de Wehrmacht vervoerden. Ook waren er die bij de bunkerbouw behulpzaam waren geweest. Met een voldane grijns op hun gezicht liepen ze achter de wagen aan: Het recht moet zegevieren, nietwaar? En niemand dacht aan de woorden uit Johannes 8:7: 'Wie van u zonder zonde is, werpe het eerst een steen naar haar'. K. Adriaanse 12

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1984 | | pagina 14