WALCHEREN IN WOORD EN BEELD Bunkers vormen vooral voor hen die de oorlog bewust hebben meegemaakt een afschrikwekkend beeld. Maar er zijn ook mensen die er anders over denken. Er klinken dan ook steeds meer geluiden die vragen om de overgeble ven restanten hiervan te bewaren en te behandelen als cultuurhistorische objecten. Betonnen kolossen, zoals op bijgaande tekening, worden geassocieerd met vernietiging, ellende en onderdrukking. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat zodra er maar een kleine aanleiding toe was, deze bunkers gesloopt werden. En zo is in de loop der jaren dit beeld langzaam verdrongen en weggewist. Op een enkele bunker na zijn ze allemaal uit het landschap verdwenen. Van het ogenschijnlijk onneembare fort dat door deze bunkers van Walcheren gemaakt werd, is nagenoeg niets overgebleven. De mensen die beweren dat een bunker in principe ook een cultuurhistorisch object is, werden aanvankelijk wat vreemd aangekeken. Maar met het verstrijken van de tijd werden deze geluiden - en zeker niet door de eerste de besten - steeds sterker. Bijvoorbeeld een respectabele stichting, Menno van Coehoorn, heeft in een boekje 'Vier eeuwen vestingbouw in Nederland' er een hoofdstuk aan gewijd. Persoonlijk behoor ik tot die mensen die vol bewondering zijn voor de middel eeuwse kastelenbouw en de vernuftige constructies die de bouwers hiervan bedachten om de vijand met kokende olie, stenen en puntige voorwerpen af te schrikken. Ook ben ik vol eerbied voor de wiskundige precisie van de zeven tiende en achttiende eeuwse vestingbouwers. Ten aanzien van eerder genoemde bunkers wil ik alleen maar constateren dat er niet veel bewaard zijn gebleven, mooi kan ik ze nog steeds niet vinden. Wat ging eraan vooraf, hoe kwam men ertoe en waarom bouwde men ze? De heer R. Spoor is iemand die een grondige studie van bunkers in Nederland gemaakt heeft en daar een boek over geschreven heeft. Zijn conclusie is, dat de op grote schaal industrieel vervaardigde wapens, vooral die van de artillerie, om betere bescherming van de militairen vroeg. De wil om met grote snelheid een beslissende doorbraak in een front te forceren vond zijn tegenwicht in de angst om zelf snel en afdoende onder de voet gelopen te worden. De vooral in de Eerste Wereldoorlog opgedane ervaringen leidden hiertoe. De wanddikte van de onderkomens in de loopgraven begon men te versterken met golfijzer en beton. De gevechtsstellingen hadden in het begin een wand dikte van veertig centimeter ongewapend beton. Tegen het einde van deze oorlog werd dit al opgevoerd tot één a anderhalve meter gewapend beton. Hiermede had deze wanddikte een weerstandvermogen net zo groot als pantserstaai, maar het bleek veel goedkoper en ter plekke te construeren (n.l. uit cement, zand, kiezel en wapeningsijzer). In Nederland werden b.v. in de dertiger jaren een groot aantal rivierkazemat ten aangelegd en bij de Afsluitdijk werden ter verdediging van Noord-Holland 16

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1984 | | pagina 18