worden en terugkeert. Even later nadert een zwaar besnorde roodharige onder officier, die later een Noor blijkt te zijn. Hij begrijpt dat in een laantje wat verderop nog Duitse soldaten verscholen zitten. Hij loopt het laantje in en met een stentorstem roept hij: 'Deutsche Soldaten, heraus, Hande hoch!' En daar komen vijf mannen van het Herrenvolk in hun lange kapotjassen, in de ene hand zwaaiend met het door de geallieerden afgeworpen Passierschein, waarop staat dat ze zich willen overgeven en in de andere hand een tas met hun persoonlijke bezittingen. Onder het verkneukelende plezier van de vluchtelingen worden ze door de onderofficier, nadat ze zijn afgetast op wapens en explosieven, afgevoerd naar het bunkerdorp De Hamster. Dat bestond uit zo'n veertig bunkers en lag westelijk van Westhove in het brede duingebied. Met dit korte contact nemen enkelen geen genoegen. Weer een nacht met artillerie-beschietingen? Weer een nacht van dreigend geweld? En dan zo dicht bij de bevrijding! Een drietal mannen besluit erop uit te gaan om de geallieerden op te zoeken: 'Als je dat durft, krijg je van mij een half pakje B.K.-shag', zegt een Westkap- pelaar en handig snijdt hij met zijn zakmes een pakje middendoor. En dan te weten dat je de laatste dagen probeerde een shagje te draaien van tabaks blaren, gedroogd in de kas van een tuinder, met een reepje onbedrukt krantepapier, in de brand gestoken boven een georganiseerde carbidlamp. Dit blijk van waardering doet wonderen en met wat verzameld oorlogstuig gaat het drietal op De Hamster af. In de verte verdwijnen juist de krijgsgevan genen. De ingangspoort van het fort moet indrukwekkend geweest zijn: links een pilaar met het hakenkruis, rechts op een pilaar de Duitse adelaar met gespreide vleugels. Nu hangt het hakenkruis gammel, in elkaar geslagen aan een stuk betonijzer en de eens zo trotse adelaar hangt vleugellam naast de pilaar. Welk een contradictio in terminis. En daar komen drie mannen aangelopen met geweren over de schouder en een band met mitrailleurkogels om de hals. De één met een fraai Balbo-baardje in sjofele kleren, een rode das om de nek, de tweede met een struikroversbaard van enkele weken, gekleed in een blauw colbertje, een witte pet op en aan zijn benen omgeslagen rubber lieslaarzen, de derde in werkkleren, zó uit zijn tuin huis meegelopen. Links staan wat geallieerden ijverig een varken uit te benen en bij de aanblik van de trampers stoten ze elkaar glimlachend aan. 'What do you want?', vraagt een onderofficier, die nader treedt. Dan volgt een uitbundige begroe ting van een deputatie mannen, die viereneenhalf jaar halsreikend hebben uit gekeken naar dit hoogtepunt: handreiking met de lang verbeide vrienden, einde armoe, einde oorlogsgevaar, einde van de Nieuwe Orde, weg met het gehate Feldgrau van het Herrenvolk. 'Waar komt u vandaan?' monstert de sergeant. 'Oostkapelle'. Hij haalt de stafkaart er bij. 'Hoeveel Duitsers?' 'Zes man en een onderofficier. Hebt u een amfibitank voor ons, we brengen er u zo heen'. Stel je voor op een tank Oostkapelle binnen te rijden! Bedenkelijk kijkt de sergeant op zijn horloge. Zijn commandant komt er bij en waarschuwt: 'Het fort ligt nog steeds onder vijandelijk vuur'. Dichtbij de ingang van een bunker wordt overlegd. Na wat heen en weer praten geeft de officier aan ons de boodschap mee de Duitsers te sommeren zich morgen hier 22

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1984 | | pagina 24