resultaat tegemoet te komen, én om medewerking bij het vervolg van het project te stimuleren, is publicatie van de gegevens op vrij korte termijn nood zakelijk. Ik ga verder niet in op de financiële en andere perikelen die hieraan onvermijdelijk zijn verbonden. Liever sta ik een ogenblik stil bij de inhoud van de publicaties waarvan er dus op Walcheren inmiddels drie, met tussenpozen van 4 a 5 jaar zijn verschenen. Daarin verwacht men vooral een toelichting op de namen. Dat onderdeel is in de uitgaven een steeds belangrijker rol gaan spelen. Toch is hier een zekere terughoudendheid geboden. Er zijn namelijk weinig terreinen van locale en regionale geschiedbeoefening waarop in het verleden zovèlen zich met zo wéinig verstand hebben begeven als de toponymie, de naamkunde. De misvormde vruchten daarvan zijn nog dagelijks te plukken. Het zijn verkla ringen zoals die van de Friese plaatsnaam Dronrijp: die verwijst zéker niet naar het dreunen van ossenhoeven op berijpte grond, hoe opwindend dat beeld ook moge zijn (4). Ik wil hier nadrukkelijk een lans breken voor een zekere vorm van samen werking tussen kringen/amateurs en studenten/deskundigen waarbij het genoemde Meertens-Instituut een bemiddelende rol kan en wil spelen. Wij op Walcheren hebben hier goede ervaring mee opgedaan. Ondanks deze professionele inbreng blijft dit gedeelte van de publicaties primair voor leken bestemd, en dat stelt eisen aan de leesbaarheid, bronnen- verantwoording en dergelijke. Die leesbaarheid wordt meer gediend met een groepsgewijze behandeling van de namen, dan met een alfabetische opsom ming. Als een goede leidraad kan dienen Schönfeld's studie over veldnamen, in 1980 herdrukt (5). Een ander pluspunt van zo'n groepsgewijze benadering waarbij men de namen rangschikt naar thema's als: ligging, bodemgesteld heid, gebruik, grootte en vorm van de percelen in kwestie, is dat alle namen aan hun trekken komen, dus ook de zeer alledaagse. Ook in de toponymie namelijk is té lang de aandacht gericht geweest op het bijzondere, en werden de meer doorzichtige namen verwaarloosd. Bij de naamsverklaring kan soms een gedetailleerde bodemkaart, zo die aanwezig is van het gebied in kwestie, goede diensten bewijzen. Dat kunnen ook kaarten, zelf te vervaardigen, met één bepaalde categorie veldnamen, bijvoorbeeld die welke iets zeggen over de hoogteligging. Sommige namen krijgen pas een afdoende verklaring na verschijnen van de publicatie. Het is dan van groot belang reacties uit de streek te registreren, en te publiceren in een aanvulling of in een tijdschrift. Het gaat bij het Walcherse onderzoek primair om de documentatie van de vooroorlogse veldnamen. De redenen daarvoor noemde ik. Daarom ook blijft archiefonderzoek, in elk geval voorlopig, achterwege, hoe waardevol dit ook is voor een meer wetenschappelijke beoefening van de toponymie. In gebieden waar minder haast geboden is, en waar de archieven completer zijn, ligt hier echter een zeer belangrijk werkterrein. Wel hebben wij op andere wijze gepoogd de ouderdom van de veldnamen in het onderzoek te betrekken. Voordat in de laatste wereldoorlog het vuur vele Walcherse archivalia verteerde, excerpeerde de taalkundige P.L.Tack (niet te verwarren met zijn bijna-naamgenoot, de 'gentleman in rode broek' (6) de overlopers van de polder Walcheren. Deze leggers ten behoeve van het dijk- onderhoud bevatten vele 16de- en 17de-eeuwse veldnamen. De nooit gepubli ceerde aantekeningen van Tack zijn, anders dan veel van zijn bronnen, 6

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1985 | | pagina 8