WALCHEREN IN WOORD EN BEELD Stoeppalen in Domburg Domburg is vooral bekend om zijn Romeins verleden -denk aan de Nehalen- niatempel- èn als 19e - eeuwse badplaats met allure voor vele groten van Europa. Van de Romeinse periode resten de altaarstenen, in het bezit van het Zeeuws Museum en in het Volkenkundig Museum in Leiden. Van de 19e-eeuwse badplaats-periode rest nog zoveel, dat dit heden ten dage nog steeds de sfeer in deze plaats bepaalt. Van de lange periode daartussen is over het algemeen weinig bekend en ook de overblijfselen zijn nauwelijks meer aanwezig. Dank zij de Cronyek van Zeeland van Smallegange kennen we nog plaatjes en plattegronden van de Smalstadperiode. Verder zijn daar natuurlijk de N.H. Kerk uit ca. 1290, het Raadhuis, ca. 1667, de korenmolen, 1817, het stedelijk stratenplan en veel straatnamen die aan die periode herinneren: Brouwerijweg, Weverijstraat, Wijngaardstraat, Schuitvlotstraat, Herenstraat en Singel wijzen op een stedelijke geschiedenis. Behalve de geregistreerde monumenten en de straatnamen bevinden zich binnen de bebouwde kom van Domburg ook nog een drietal, van de weg af zichtbare 17e eeuwse stoeppalen. De in de hierbij afgedrukte tekening weergeven paal staat heel onopvallend tussen de beplanting van het Groentje. De twee andere staan in een particuliere tuin aan de Van Voorthuijzenstraat. De steen aan het Groentje heeft vroeger op een andere plaats gestaan, nl. bij de stenen tolbank, ook aan het Groentje. Daarvoor stond hij hoogst waarschijnlijk - als we de oude platen mogen geloven - vóór het Raadhuis. Een wetenschappelijk bewijs voor de herkomst is dit niet, maar gelet op het stedelijk verleden van Domburg en het gewicht van deze steen is dit wel aan te nemen. Duidelijk is echter - wat de herkomst van deze palen ook moge zijn, dat ze niet meer staan op de oorspronkelijke plaatsen. Zoals de naam reeds zegt, behoren stoeppalen op een stoep te staan en wel zodanig dat zij daarmee de particuliere stoep afbakenen ten opzichte van de openbare weg. Ieder huis van enige importantie in een stedelijk milieu had in de 16 en 17e eeuw een met blauwe tegels geplaveide stoep, soms met keldertoegang of luifel. Als afsluiting van de stoep waren er smeedijzeren hekken of houten stoepbanden die werden opgesloten door een stoeppaal. De stoep diende ook veelal als waterkering en lag dus iets hoger dan de weg. De straten waren vaak nog niet of niet goed geplaveid en zeker niet voorzien van riolering. De stoep werd gezien als een stukje particulier bezit, ofschoon de rooimeesters van veel steden dit ontkenden of trachtten te beperken. Naarmate het slede-, koets- en ander verkeer in onze steden intensiever werd, gingen de stoeppalen een kwetsbare plaats innemen en verdwenen dan ook langzamerhand. Ook zijn veel stoepen van gemeentewege opgekocht om te worden vervangen door trottoirs. De opgeruimde stoeppalen kregen soms nieuwe functies, bv. als schamppaal op een straathoek of als markering bij een oprijlaan naar een boerderij, zoals in St. Laurens. Ook werden ze opgekocht door mensen die de schoonheid van deze kolossen waardeerden. (Notaris Loeff uit Koudekerke was zo iemand.) In Domburg staan twee palen in een particuliere tuin. Door deze initiatieven zijn de palen weliswaar van een wisse ondergang gered, 15

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1985 | | pagina 17