Nederlanden. De bouwmeester van het stadhuis aldaar is Cornelis Floris
Vriendt. Hij was tevens beeldhouwer en ornamenttekenaar en had in 1538 een
reis naar Italië ondernomen, waar hij persoonlijk kennis gemaakt had met de
voortbrengselen van de renaissance.
Gewapend met deze ervaring en gesteund door de geïllustreerde vertaling die
enige jaren tevoren in Antwerpen gemaakt was van de architectuurboeken van
Serlio, schiep hij een bouwwerk dat zeer veel invloed zou hebben op de verdere
ontwikkeling van de Nederlandse architectuur.
Deze invloed is ook in de vormgeving van de stoeppalen terug te vinden. Ze
zijn ongeveer 1.75 meter hoog en hebben krullen, een z.g.rolwerkornament.
Als motief is dit ontleend aan de smeedkunst: het omkrullende ijzeren
beslagwerk van het gotisch meubilair. Het is een motief met slingerende
banden dat een streng wiskundige, niet naturalistische, indruk maakt. Op het
vlak van deze banden ziet men gebeeldhouwde spijkers, ringen, beugels e.d.
Het geheel lijkt uit metaalplaat gesneden te zijn. Deze vrij abstracte vormen
schijnen in Noord-Nederland nogal bijval gevonden te hebben tijdens de
Hervorming. De rolwerkstijl bereikte ons land via Duitsland (Weser-renais-
sance). Ook hiervan vinden we voorbeelden bij Vredeman de Vries, die
rationalistischer was dan zijn Zuidnederlandse collega's, bv. Pieter Coecke.
Maar de waarde van de stoeppalen ligt ook in het feit, dat er nog maar zo
weinig van over zijn. Gelukkig zijn er in elke historische stad in Nederland en
Vlaanderen nog wel enkele exemplaren. Het is daarom bijzonder prettig dat er
in Domburg ook nog enkele staan, al was het alleen maar om er aan te herin
neren, dat de huidige badplaats in de periode tussen Nehalennia en dr. Mezger
tijden van bloei heeft meegemaakt.
F.A. Broeksma
Bronnen:
Frans Beekman: Stoeppalen uit de Zeventiende eeuw.
Levende stenen: d.z. Stichting bevordering van de kennis van de Nederlandse
Bouwkunst.
17