punt aan weerszijden een pad, dat rechthoekig op deze laan staat, terwijl de beide rechte hoeken ook weer door een pad worden verdeeld, zodat daar 5 paden tesamen komen. Behalve de toegang wijst dus ook het padenstelsel in het bos op een 17e- of 18e eeuwse tuinaanleg. Navraag naar de herkomst van de steen bij mevrouw Maljaars, de vriendelijke bewoonster, nog in dracht, leverde op, dat er niets bekend is over deze steen of een eventueel buiten. 'Mijnheer Lantsheer weet er misschien meer van'. Maar ook hij, de eigenaar van de hofstede met aangrenzende landerijen en van het buiten Zeeduin, kende niet voldoende achtergronden om het raadsel op te lossen. Uitgaande van de veronderstelling dat deze steen inderdaad een restant is van een groter geheel, al dan niet gecopieerd in Marot-stijl, is het niet onmogelijk dat het een onderdeel is geweest van een bovenlicht of van een middenpartij, want een van de stilistische voorkeuren van Marot was: een eenvoudige bouwvorm met rechte gevels, waarbij middenpartij en raam- en deuromlijs tingen accent kregen. De zucht naar het buitenleven, zoals dat zich in de 17e eeuw reeds manifes teerde, kwam in de 18e eeuw nog sterker tot uiting. Het waren in Walcheren voornamelijk de Middelburgse en Vlissingse kooplieden en de aandeelhouders van de Compagnie die, rijk geworden in de handel, naar buiten trokken. Zo belegden ze een deel van hun geld in grond. Maar dit was ook omdat zij in de inmiddels te klein geworden steden geen mogelijkheden hadden een grote tuinaanleg bij hun huis te realiseren en het was met name de strook direct achter de duinen ten noorden van Oostkapelle die grote aantrekkingskracht uitoefende op deze lieden. De oud-gemeentesecretaris van Domburg, H.M. Kesteloo, van wiens hand in 1909 door J.C. en W. Altorffer een boekje werd uitgegeven onder de titel 'Oostkapelle in woord en beeld', blijkt over de buitenplaatsen veel geschreven te hebben. Hierdoor is het toch mogelijk een tipje van de sluier te lichten die rond het hof Duno hangt. Als in 1864 de eigenaar van het landgoed Zeeduin ongehuwd overlijdt, aldus Kesteloo, laat hij zijn bezittingen na aan zijn academievriend Mr. Henri Frederik Lantsheer en diens echtgenote Maria Wilhelmina van Vollenhove. Tot dit bezit behoorden sedert 1830 ook de gronden van de voormalige buiten plaats Duno. Interessant om te weten is, dat het fraaie hek, dat aan de Noordweg net buiten Oostkapelle staat, vroeger zowel toegang gaf tot Duno als tot Zeeduin. Aan de straatzijde draagt het de naam 'Zeeduin' en aan de achterzijde de naam 'Duijno', waaruit Kesteloo concludeert dat de dekstukken indertijd moeten zijn omgekeerd omdat Zeeduin meer betekenis kreeg dan Duno. Volgens Kesteloo komt Duno reeds in 1247 voor in een charter en heet dan Dunhoveden en wordt aangeduid als de westelijke grens der leengoederen van Wolfert van Borsselen, heer van Veere; later komt het voor als Dunhovet en weer later is het vervormd tot Duino. En in de volksmond wellicht tot Duno verbasterd. Dat hier dan een belangrijk huis of een kasteeltje moet hebben gestaan, mag 17

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1985 | | pagina 19