Biggekerke is de kerk die door Bigge of Biggo is gesticht (6).
De Walcherse plaatsnamen eindigend op -kerke zijn globaal in twee groepen te
verdelen. Aagtekerke hoort bij de eerste groep: namen die een kombinatie
vormen van -kerke met een heiligennaam. Andere voorbeelden: Sint Jans-
kerke, Mariekerke.
De tweede groep, die aanzienlijk groter is en waartoe Biggekerke behoort,
bestaat uit de kombinaties van -kerke met een persoonsnaam, de naam van de
stichter. Dus: Boudewijnskerke, Poppekerke (naar Poppo), Grijpskerke (naar
Gripo), Serooskerke (uit 's Heer Alaerdskerke), enz.
Voor de gehele groep - kerkenamen geldt dat het om relatief jonge namen
gaat, jonger dan de namen eindigend op -burg en -inge. De meeste dateren uit
de tweede helft van de 12e - eerste helft van de 13e eeuw, een periode waarin
veel parochies gesticht worden, onder andere in verband met de toenemende
bevolking.
In het Dijkje 'Alternatieve Naamkunde' (p. 15) wordt de familienaam Rottier
verklaard op grond van overeenkomst met het franse woord ratier, dat ratte-
vanger betekent. Een dergelijke verklaringswijze (als een naam lijkt op een
andere, of een ander woord, dan zal de betekenis ook wel gelijk zijn) treft men
ook aan in veel z.g. volksetymologiën, verklaringen uit 'de volksmond'!
Zo zou bijvoorbeeld Vlissingen genoemd zijn naar een fles die als uithangteken
bij een herberg dienst deed. Deze herberg was vlakbij een overzetveer op
Zeeuws Vlaanderen en geleidelijk ontstond er een nederzetting (7). Volgens
een andere verklaring zouden de inwoners van Vlissingen vroeger dermate
naar de drankfles hebben gegrepen dat de plaats ernaar genoemd werd (8).
De naam heeft echter niets met flessen te maken; in het eerste deel schuilt de
persoonsnaam Flisse of Flisso, de betekenis van het tweede deel is nog niet
duidelijk (9).
Terug naar Rottier. Volgens P.J. Meertens, de najaar '85 overleden zeeuwse
volks- en naamkundige, gaat het om een mansnaam (voornaam) die later
achternaam werd. Een betekenis geeft hij niet (10). Die ligt mijns inziens in
het middelnederlandse woord Rot(t)ier,, dat oorspronkelijk betekent: iemand
die in een 'rot(t)je', een legerafdeling heeft gediend (11).
Tenslotte de Kousteensedijk (p. 16-17, zie ook K Kareis, de Wete 'okt. '82,
T.Stol, april '84, J. Kleinepier, april '85). Uit het artikel van de heer Kareis
blijkt dat de verklaring kousteen natuursteen afkomstig is van P.K. Dom
misse, die echter geen bron vermeldt.
En dat blijft de moeilijkheid, totnogtoe is er geen 16e, 17e eeuwse bron
gevonden waarin het woord kou(de)steen voorkomt. Het woord zou in zo'n
bron duidelijk de betekenis van natuursteen moeten hebben. Wel is er een
aanwijzing. Het Woordenboek der Nederlandse Taal geeft de Zuid Neder
landse uitdrukkingen: 'dat zal op geen koude steen vallen', en 'dat zal op geen
blauwe steen vallen'. Beider betekenis is: ik zal het onthouden, om het later
betaald te zetten. Bij de tweede uitdrukking wordt aangetekend dat water dat
op een blauwe steen, natuursteen dus, valt daarop wegspat. Wie de uitdruk
king bezigt geeft dus aan dat iets bij hem of haar niet afketst, maar juist in
herinnering blijft (12).
Daar beide uitdrukkingen hetzelfde betekenen lijkt het ook logisch om
koudesteen met blauwe steen gelijk te stellen. De afleiding kousteen uit
koudesteen is wel aannemelijk (hetzelfde is te zien bij koubeitel uit koudbeitel)
28