DE WALCHERSE STEDEN
hebben een 'gelukkige greep' gedaan! Hulde en dank!
Eén vergelijking maar: De Wete, nr. 1 meldde dat er op 1 juni 1971 85 leden
waren. Op 1 april 1986 waren dat er 939.
In deze Wete treft U naast de gewone rubrieken - Walcheren in Woord en
Beeld, 'k eléze, de Dijkjes, Aankondigingen - een laatste bijdrage over de
Kousteensedijk, het ook al een vaste bijdrage vormende verhaal in het dialect
van onze Cor van Nieuwenhuijzen, een uiteenzetting over onze Walcherse
steden en een verhaal over het (reeds lang verdwenen) buiten 'Zeerust'.
Daarnaast wat 'klein grut', maar van niet minder importantie.
Speciale aandacht vragen we voor de agenda van de jaarvergadering en voor
de financiële stukken.
Voordat we U op onze jaarvergadering begroeten hebt U hopelijk van de
inhoud van deze Wete wederom erg genoten.
H.
Op verzoek van de redaktie ga ik wat vertellen over de steden op ons eiland.
Met 'steden' bedoel ik dan de woonkernen die vóór de Franse tijd in het genot
waren van door de landsheer - de graaf - verleende stadsrechten. Ze konden
hierdoor naar eigen recht leven en zichzelf besturen, maar bleven deel uit
maken van Zeeland, dat in de Middeleeuwen een toenemende zelfstandigheid
genoot binnen het gebied van de graven van Holland.
Sommige steden hadden wallen en grachten, maar niet alle, en omgekeerd
waren er in Zeeland ook versterkte plaatsen zonder stadsrecht. Groei van de
stad en defensie-overwegingen leidden er vaak toe dat de verdedigingsgordel
later naar buiten werd verlegd.
Bij verlening van stadsrecht werd meestal geen nieuw recht ontworpen, maar
de tekst van het recht van een bestaande stad overgenomen, zodat er een z.g.
'stadsrechtfiliatie' van moeder- en dochter-steden ontstond. Voor de Zeeuwse
steden buiten Zeeuwsch-Vlaanderen was Middelburg de moederstad. Ik merk
op dat de oudste stadsrechten neerkwamen op vastlegging van in de plaats
reeds geldend ongeschreven gewoonterecht, en dat ze vooral rechtspraak en
rechtshandhaving betroffen; bestuursregeling werd er pas later in opgenomen.
Waarom verleende een graaf stadsrechten? Het ging om gewoonlijk aan
bevaarbaar water gelegen woonkernen, die economische brandpunten waren
door handel, scheepvaart en nijverheid, of die tenminste de mogelijkheden in
zich hadden om dit te worden. Het was een zaak van wederzijds voordeel dat
dergelijke gemeenschappen privileges kregen die hun vrijheid en welvaart
bevorderden, in ruil voor steun die zij dankzij hun macht en rijkdom konden
geven aan de graven. Deze hadden die steun nodig als tegenwicht voor de
macht der edelen, alias de grootgrondbezitters, en voor het verwezenlijken van
hun ambities op internationaal terrein, waaronder met name het vergroten van
het eigen grondgebied ten koste van naburige landsheren.
2