Y eleze
Groede, inmiddels verrijkt met een telg.
In dezelfde tijd en in dezelfde omgeving liep ik bij toeval nóg een 'Sierevogel'
tegen het lijf.
De heer F.J. Verduijn te Axel heeft n.l. de afstamming van de bekende Bres-
kense familie Verduijn onderzocht, en in het le deel van zijn werk 'Het
geslacht Verduijn' trof ik op blz. 69 een inventaris van 1787 aan van de nala
tenschap van een weduwe Verduijn. Hierin komt (zonder vermelding van de
datum) een 'onderhandsche obligatie en paaijbriev' van 34 ponden Vlaams
voor ten laste van Anthonij Ciervogel in Oud Breskens, dat is de polder waarin
het dorp Breskens ligt.
Nu nog even van de Sierevogels naar de Ventevogels. Op de Belgische televisie
zag ik als naam van een medewerker: 'Vindevogel', wat wel erg lijkt op
Ventevogel. Je vraagt je af of de herkomst van de 2 schijnbaar verwante
'vogel-namen' niet in 2 verschillende Europese landen moet worden gezocht.
1986
Inleiding
Geschiedenis is verhalen vertellen, verhalen van hoe het vroeger was. Dat is
naar mijn idee de kern van het historiebedrijf: de narratio, het verhalende
element. Tevens gaat het om het oproepen van beelden: het evocatieve, het
beeldende element. Daarom hoort de geschiedenis van oudsher bij de letteren.
Helaas is het samengaan van literair talent en historisch talent een zeldzaam
heid in Nederland, dit in tegenstelling tot de situatie in b.v. Frankrijk en de
Angelsaksische landen. Grote Nederlandse geschiedschrijvers als Huizinga,
Geyl en Romein leven al lang niet meer en echte opvolgers hebben zij helaas
niet.
Er zijn verschillende manieren van geschiedschrijving, die zich grofweg
bewegen tussen de populaire of populair-wetenschappelijke benadering, in
onze beeldcultuur sterk op plaatjes gericht, en de strikt wetenschappelijke
- soms door onnodig vakjargon ontsierd -, voor een kleine groep van inge
wijden. Nu meen ik dat er niets tegen een verantwoorde populair-wetenschap
pelijke geschiedschrijving is, integendeel. Als gewaakt wordt voor een a-histo-
rische, puur nostalgische benadering kunnen allerlei populaire uitgaven wel
degelijk een functie hebben. De immer latent aanwezige historische belang
stelling van 'het grote publiek' kan zo bevredigd worden en de vraag van dat
publiek kan aldus gewekt worden naar meer, bijvoorbeeld naar wat 'zwaar
dere kost'. Want alleen het populariserende werk is uiteraard onvoldoende (én
er komt tegenwoordig veel 'populaire kost' op de markt, die gezien het lage
niveau niet had behoren te verschijnen; dat geldt voor het gehele veld der
schone letteren). Er prijkt een wereld van verschil tussen een fotoboekje en een
wetenschappelijke bronnenuitgave. Beide zijn m.i. echter noodzakelijk. Ook
24