verkrijgbaar. Voor zover ik kan beoordelen voorziet het boekje zeker in de geconstateerde behoefte. Een eerste hoofdstuk behandelt helder de bodemkundige geschiede nis van de Delta. Dat gebeurt vrij uitvoerig en gedetailleerd, waardoor het opvalt dat de auteurs de kans laten liggen, wat dieper op de relatie transgres siefase/stormvloeden in te gaan. Overigens: de daar behandelde begrippen 'water-, moeras- en landveen' behoren niet tot de alom gebruikelijke. In twee hoofdstukken komt de bewoningsgeschiedenis aan de orde, en de rol daarin van de vliedbergen. Niet altijd is de chronologie daarbij strak aan gehouden, zodat soms enige verwarring kon ontstaan en een enkele maal onderwerpen (zoals de bedijking) dubbel aandacht krijgen. In een vrij technisch hoofdstuk 'Gevonden voorwerpen' gaan de auteurs in op aardewerkvondsten in vliedbergen gedaan. Alle bergen én de vier Zeeuwse hollestellen worden vervolgens stuk voor stuk in beeld gebracht aan de hand van kleine (circa 5,5 X 4 cm.) foto's, ongeveer op de manier waarop eerder (in 1983) H.A. Visscher dat in zijn boek over Walcheren deed. De toelichtende tekst bij de foto's is zakelijk, maar niet altijd even informatief. Er waren hier mijns inziens meer gegevens te melden over de individuele bergen, zoals bijvoorbeeld over die bij Ritthem (nr. 21) waarin Remouchamps in 1926 onderzoek deed. En zijn er niet meer bergen met een eigennaam? Een tweetal beknopt beschreven routes (één over Walcheren, een andere over Zuid-Beveland) van ieder circa 50 kilometer voorziet natuurlijk uitstekend in de eerder genoemde behoefte. Een beknopte literatuurlijst completeert het geheel. Na lezing weet de niet-ingewijde toerist veel, maar zeker niet alles over de Zeeuwse vliedbergen. Iets minder bodemkunde en archeologie, en iets meer ge schiedenis (vroegere opvattingen over de bergen, latere gebruiksvormen van de bergen, relatie tot andere regio's met werven) had naar mijn idee tot een wat evenwichtiger beeld bijgedragen waarin de bergen centraler hadden gestaan. Wat de verdere inhoud aangaat: soms laten de auteurs net iets teveel aan de verbeelding van de lezer over. Dat geldt hun vermelding van de (moeilijk te dateren) plaatsnamen op 'inge', zonder dat ze die uitgang verklaren (hoewel dat niet zo eenvoudig is!). Elders suggereren ze dat sommige dorpskernen per eeuw vier meter omhoog groeiden tengevolge van de ophoping van schape- mest, terwijl de produktie van vier meter mest per eeuw natuurlijk niet direct valt te vertalen in absolute hoogtecijfers. Wat betreft de vorm van het boekje nog dit. De aardige titel lijkt de auteurs in die zin parten te spelen dat ze er soms op uit zijn het ook in de tekst 'apart', maar daardoor naar mijn smaak soms gewild poëtisch te zeggen. Zo ontmoe ten we dan de reiziger, 'die speciaal zijn schreden wil richten op het spoor van de beschreven tekens van tijd'! Dat mag (van mij) wat zakelijker. Deze kanttekeningen doen niets af aan mijn waardering voor 'Vliedbergen tekens van tijd'. Lezing ervan is een ieder aan te raden die op de hoogte wil komen van de recente opvattingen ten aanzien van één van de belangwekkend ste historisch-landschappelijke fenomenen in onze provincie. Een fenomeen waar we overigens terdege zuinig op dienen te zijn. Dat aspect kwam gelukkig ook ter sprake bij de presentatie van het boekje in kwestie. Ook zo gezien vervult deze publikatie van Bos en Oele hopelijk een nuttige functie! Kees Bos en Bas Oele, Vliedbergen tekens van tijd in het Zeeuwse land schap. Middelburg (Stichting Natuur- en Recreatieinformatie), 1986; 80 pp. /9'50- A.P. de Klerk, 20-8-1986 28

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1986 | | pagina 30