voor de koekoek'. (Had men de koekoek gekregen zonder dat iemand er mee wilde ruilen dan werd het gewoonlijk slechts 'ik sta'.) De 'Nar' was in zekere zin de laagste dop. Je moest ervoor betalen na het 'tonen', maar hij trok de laagste van de overige met zich mee. Die kon worden geruild, maar degene die een nar had gekregen moest de hele tijd op tafel zitten kloppen, zodat men wist waar de nar was. Zo ging het ronde naar ronde verder met de zak rondgaand. Wie geen lucifers meer had ging het spel uit tot er tenslotte een winnaar was - en dat kon lang duren als er velen rond de tafel zaten'. Dit is de' vertaling van een verhaal van Inger Ekfelt dat in de Noorse krant Aftenposten van 5 januari 1979 stond, en we hebben het knipsel te danken aan een in Noorwegen wonende broer van onze secretaris. Het begon allemaal met de krant van 30 december 1978, en wel de rubriek 'In de loop van de dag', waarin Elisabeth Nyhagen vertelde dat ze in haar jeugd in het begin van deze eeuw thuis met Kertsmis 'gnav' speelde. Ze had de doppen nog, wist echter niet meer hoe het werd gespeeld en vroeg wie haar kon in lichten. De krant kreeg hierop een stroom reakties en wijdde er op 5 januari een halve pagina aan. Ondanks enkele afwijkingen is het voor de kenners zonder meer duidelijk dat 'gnav' hetzelfde is als het oude Zeeuwse en vooral Walcherse gezelschapsspel 'slabberjan', waarvan onze Encyclopedie van Zeeland het volgende schrijft: 'Een gezelschapsspel waarbij met 2x21 stukken (doppen) wordt gespeeld door een vrij groot aantal personen. Het is vooral Walcheren, speciaal in Westkapelle, maar ook in Baarland, Oudelande, Breskens en waar schijnlijk nog elders in Zeeland bekend. Men speelt het vooral met Kerstmis en Nieuwjaar, ook wel na de slacht. Het is sinds het eind van de 18e eeuw bekend en zou door een uit Westkapelle afkomstige zeeman, Serlé, geïntroduceerd zijn (uit de West?). Volgens een andere lezing is het door een zekere Jan Slabber (Westkapelle 25 juni 1743 - Westkapelle 27 juni 1812) ontworpen'. Noorwegen wordt hier niet genoemd, en de vraag dringt zich op of het spel van Walcheren naar Noorwegen is gereisd, dan wel misschien omgekeerd. Op zoek naar het antwoord heb ik doorgelezen wat ik erover kon vinden, en het resul taat is mijn nu volgend relaas. Bij voorbaat zeg ik dat ik dat antwoord niet heb gevonden, maar ik heb wel heel wat opmerkelijks bovengespit. Laat ik beginnen met mijn bronnen te vermelden, ook al voor het geval anderen dieper op de materie willen ingaan dan ik. Ik noemde al de Aftenposten en de Encyclopedie van Zeeland. Deze laatste geeft een literatuurlijstje bij het artikel over slabberjan en vermeldt bij de in gangen op de Bibliografie slabberjan nog eens apart onder het hoofd 'Volks kunde'. De meeste bronnen heb ik zodoende rechtstreeks uit de encyclopedie, maar via via ben ik toch ook nog wat andere gegevens op het spoor gekomen. 3

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1986 | | pagina 5