3
Gaat kijk eens in dat mooie hof,
Daar zijn veel fraaie bloemen;
Het is een lust om aan te zien;
Ik kan ze niet al noemen;
En om dat hof daar loopt een vest
Komt vrienden hoort mijn lied te best;
Wat ik U hier moet noemen
Wij kunnen er op roemen.
4
Gaat kijkt eens in de etenszaal
En wilt daar wel aanmerken;
Daar ziet men in het generaal
Van al die mooie werken.
Het is gemaakt voor edelliën
En is een lust om aan te zien.
Het is zeer fraai, bijzonder,
Van boven en van onder.
5
Wij hebben ook een hupschen schout,
Die ons wel kan regeeren.
En die zijn prochie onderhoudt
Met schepenen tot eere;
En ook een secretaris goed
Die zijnen plicht zeer wel voldoet,
Tot nut van alle menschen
Geen beter kan men wenschen.
6
Wij hebben ook een predikant,
Die uit Gods woord kan spreken.
En uit den bijbel met verstand
Tot iedere stichting preeken.
Hij preekt zoo zuiver uit Gods woord
En doet zijn plicht gelijk 't behoort
Tot heil van al ons menschen;
Geen beter kan men wenschen.
7
Wij hebben ook een schoone kerk
Daarbij een toren mede.
Het is een schoone, groote kerk
Aanhoort toch eens mijn rede,
En luistert wel naar mijn verhaal,
Waarin ik veel in 't korte maal;
Een zware klok om mee te luiden,
Dat wil ik ook beduiden.
8
Een wagenmaker woont ook hier
En die woont hier ten toone,
Hij doet zijn werk met pleizier,
Verstaat zijn ambacht schoone.
Wij hebben ook twee timmerliën;
Het is een lust om aan te zien.
Op Oostkappel' verheven;
Die eer moet elk hun geven.
9
Wij hebben ook een herberg hier
En ook een smid daarneven.
Het is een lust om aan te zien;
Die ziet men hier ook leven.
Nu spreek ik van een molenaar
Zijn molen is alzoo gemaakt,
Dat hij er uit kan leven.
Die eer moet elk hem geven.
10
Wij hebben ook een schutterij
Liefhebbers van het schieten!
Hier schiet men vogels allerlei,
Dat zonder te verdrieten;
Hier schiet men ook zoo lustig, braaf
En ook daarbij zoo menig raaf;
Op Oostkappel' die schoone,
Het spant van al die kroone.
11
Oostkapelle, o ja! dat is
Een van de schoonste plekken.
Ik noem het dorpje, ja gewis,
Dat zeg ik zonder gekken.
Veel hoven zijn er hieromtrent
En veel bosschen, die men kent,
Met zeer veel schoone weiden
En dreven tusschen beiden.
11