15 Wilt gij onse nijgosie sien Ik salt u gaan verkonden Al wat men hier al siet geschien En watter wort bevonden Daar sijn fijf winkels heel plijsand Al op dat dorp heel fijgeland Ik magger wel op roemen Men salt een stadje noemen 18 Nu spreek ik van de moolenaar Geen beeter kan der koomen Ik sal hem preijsen voor en naar En dat al sonder schroomen Heij, vrienden neemt mijn liet op agt Hij heeft de molen soo gepagt Om soo sijn kost te winnen Met heeren te versinnen. 16 En drije schoenmaakers, dat is waar Die hier soo lustig werke Op Oostcapelle in het openbaar Om ons soo te versterken Het is een lust om aan te sien Wij hebben ook twee timmerlien En ook een smit verheeven Die siet men hier ook leeven 19 Nu gaan ik scheijden van dit lied Dat ik nu heb gaan maaken Van Oostcapelle alsoo men sied Ik wou de penne aan raaken Het is geschied gelooft mij vrij Het is voorwaar geen gekkerij Wilt gij het van buten leeren Ik salt u eens vereeren 17 Wij hebben ook twee bakkereij En ook twee hupse hupse bakkers Heij, vrienden gelooft mij vreij Sij ben seer gau en wakker Om ons te helpen uijt de nood Bakken sij koeken, beschuijt en witte En dat hier voor ons menschen Geen beter sou men wenschen 20 Adieu dan vrienden al te saam Al hier van dese dingen En is mijn lied u aangenaam Soo wilt het lustig singen En singt het lied heel fijgeland Al van dat dorp heel plijsand Adieu dan nu ten leste En neemt mijn liet ten beste De naam van de dichter is niet bekend. Toch moet het Kesteloo bekend geweest zijn, waarschijnlijk door overlevering, dat de maker van het gedicht kleermaker van beroep was, en dat het lied teruggaat tot in de 18e eeuw. Als het over de schoonheid van het dorp gaat, schrijft Kesteloo op blz. 10 van 'Oostkapelle in Woord en Beeld': 'De schrijvers van den 'Tegenwoordige Staat van Zeeland', een werk, dat in 1753 werd uitgegeven, noemen (dl. 2 blz. 245) Oostkapelle daarom terecht een der schoonste dorpen van Walcheren. Een zanglustige kleermaker vond zich daardoor in de 18e eeuw genoopt den lof zijner woonplaats te bezingen. Zijne pëtische schepping moge niet fraai zijn, de vervaardiger geniet toch de eer, dat zijn lied bewaard is gebleven en gezongen werd zoolang men te Oostkapelle kermis vierde. Ongelukkig is 's mans naam in de vergetelheid geraakt. Om de eigenaardigheid en ter kenschetsing van verschillende toestanden tijdens de vervaardiging vindt het hierna, onder de bijlagen eene plaats'. U en ik zijn het waarschijnlijk met Kesteloo eens, dat het gedicht de titel 14

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1988 | | pagina 16