Tijdschrift van het Kon. Ned. Genootschap voor Munt- en Penningkunde, 14e jaargang (1906) 3e afl., maar die bemiddeling van Bal werd me ook meege deeld door de heer Kabboord, wiens vader en hijzelf overburen waren en als schilders in de loop der jaren huis en steen herhaaldelijk geschilderd hadden. De steen, met het jaartal 1649, toont een man, in de kleding van die tijd, die een zware zak op zijn nek heeft en geflankeerd wordt door de wapens van Zeeland en Veere. In feite is dat laatste niet juist, want het is een onderdeel van het Veerse wapen, namelijk het schild dat door de beide wildemannen in de torens boven de haveningang wordt gehouden. Het is het wapen van de van Borsseles. Wat deed nu deze steen in de gevel van Kaai 63? Uit gegevens van het Veerse archief en uit het bovengenoemde artikel van mevrouw de Man, die ook daar uit putte, blijkt dat dit perceel diende als centrum voor de activiteiten van het Zakkendragersgilde, ook wel St. Jansgilde, Goedeluydengilde en Godelievensgilde genaamd. Hier werden de voor hun werk benodigde sleden, ladders, karren en andere benodigdheden opgeborgen en hier troffen de gildebroeders elkaar, als een aan of op de gevel bevestigde luidklok hen bijeen riep. Het bovengenoemde materiaal werd ook verhuurd en dat leverde een aardige bron van neveninkomsten op. Zelfs na het opheffen van het gilde, in 1865, -er waren toen nog vier leden,- hing deze klok nog aan de gevel en een overgrootmoeder van de huidige bewoner kon dit door overlevering nog bevestigen. Een echt gildehuis heeft het St. Jansgilde nooit gehad, nog in 1757 werd voor het opmaken en goedkeuren van de jaarrekening een kamer boven het Vlees- huys gebruikt, waarvoor een pond vlaams werd betaald. Alle andere activiteiten vonden echter in en voor Kaai 63 plaats. Als we de ordonnantie door Burgemeester, Schepenen en Raden mogen geloven, dan waren de gildebroeders nogal rauwe knapen. Deze ordonnantie werd namelijk uitgevaardigd 'tot het tegengaan van dage lijkse onordentelijkheden'. Voor Kaai 63 bevond zich een perk en uitsluitend daar mocht met dobbelstenen om de verdeling van het werk worden geloot. Dus bepaalt de bovengenoemde en herhaaldelijk herziene ordonnantie dat men daar niet mag schelden, zweren, bedreigen of goddeloze en onchristelijke wensen toespreken. Niemand mocht verder meer ogen nomen dan er in feite geworpen werden en de koopman of zijn vrijman moest hierbij tegenwoordig zijn. Zelfs bij begrafenissen gedroegen de gebroeders zich niet altijd zoals van hen verwacht mocht worden. Dus bepaalt de ordonnantie dat niemand voor het sterfhuis' ofte daaromtrent ook achter het lijk gaande, tabacq mocht roken' en moest men naar zijn staat gekleed gaan. Tenslotte een bepaling die de veiligheid in het verkeer betrof: art. 12 zegt dat ieder zijne kar, hetzij geladen of ledig zijnde, moest trekken en vooral niet steken, ter voorkoming van ongelukken met het omverrijden van kinders, op boete van 2 schellingen. We mogen dus veilig aannemen dat Kaai 63 het centrum voor het St. Jansgilde is geweest. Of ook Kaai 41 als een soort bijgebouwtje door het gilde is gebruikt, blijft voor mij een vraag. Wat zouden ze ermee gedaan kunnen heb ben? Voor ladders, sleden enz. was het veel te klein. Het trapgeveltje dat no. 41 siert is eerst in recente tijd aangebracht. Een heel oude ansichtkaart van de Kaai (de huidige Gereformeerde Kerk staat er nog niet op) toont het gebouwtje 17

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1988 | | pagina 19