TOESTAND VAN DE VOLKSLECTUUR
EN ZIJNE GEVOLGEN
bouwen, op een haar na gelijk aan dat te Koudekerke. De bevolking hoort
nu dat de Vereeniging 'Nehalennia' die juist in alle couranten zoo schrijft
over verfraaiing enz. te zamen met de 'Maatschappij tot Bevordering
der Bouwkunst' hevig protesteren tegen den bouw van dit paleisje.
Men begrijpt er nu helemaal niets meer van!'
Tot zover het Bouwkundig Weekblad. En tot zover Walcheren in Woord en
Beeld.
door Jaap Beun
'Middelburg voorheen en thans. Bijdrage tot de kennis van den voormaligen
en tegenwoordigen toestand van het armwezen aldaar'. Dit is de lange titel van
het boek, dat door Dr. S. Sr. Coronel, stadsgeneesheer te Middelburg, werd
geschreven en dat in 1859 verscheen.
In zijn voorwoord zegt 'den schrijver' dat zijn kritiek altijd toestanden betrof;
nimmer personen. Een blik op de inhoudsopgave van het boek laat zien dat de
schrijver veel 'toestanden' heeft beschreven.
Een ervan heb ik er uitgelicht: die van de volkslectuur en zijne gevolgen.
'Nauwkeurige nasporingen op dat gebied hebben mij tot de overtuiging
gebragt dat de volksliteratuur bij onze arbeidende klasse nog op een zeer lage
trap van ontwikkeling staat, en zij in den regel een smaak voor werken aan den
dag legt, die allernoodlottigst op hare zedelijke beginselen en verderfelijk voor
de opleiding van het toekomstige geslacht genoemd moet worden' (blz. 225).
Eloe kwamen die arbeiders aan hun boeken? De schrijver zegt dat de beter
gesitueerden behalve oude kleding ook boeken weggaven aan de armen. 'De
reeks van Fransche en Hollandsche romans, die voor eenige jaren in de
hoogere standen furore gemaakt hebben en door jong en oud verslonden zijn,
vinden nu bij de mindere standen een gretig onthaal en strekken daar thans,
om in hunne oogenblikken van rust en uitspanning de kiemen van allerlei
ondeugden, in een romantisch kleed voorgesteld, in hun zwak, doch nog on
schuldig gemoed te leggen en dat door den prikkel van de verderfelijkste harts-
togten, die in zoodanige werken met levende kleuren, in boeijenden stijl
geschilderd worden, te verpesten' (blz. 225/226).
De lezer zal inmiddels begrepen hebben dat Coronel de arbeidende klasse 'in
de rij der armenbevolking eene plaats' geeft voor 'het grootste deel' (blz. 224).
Deze bevolkingsgroep vertoont, volgens de schrijver, een heel duidelijke hand
naar het protserige. Dit komt tot uiting in de inrichting van hun huizen, die
duidelijk een overeenkomst zou vertonen met de smaak van een kind. Alleen
wat kakelbont is wordt mooi gevonden. Ook komt die wansmaak terug in 'de
lijst boeken, die ik in hunne woningen steeds heb aangetroffen' (blz. 227).
25