Het Moderamen van het Classikaal Bestuur wijst erop dat: 1. volgens de wet lager onderwijs van 1858, de wet Van der Brugghen, er niet meer betaald behoeft te worden voor het onderwijs aan onvermogenden uit de diaconiefondsen, maar dat de gemeente hier zelf voor moet zorgen, eventueel met steun van provincie en rijk. 2. het niet juist zou zijn dat het diaconiebestuur op zich zou nemen 'alle armen die te Aagtekerke wonen of zullen komen te wonen, ook dezulken die niet tot het Hervormde Kerkgenootschap behooren, te bedeelen'. Op 20 december 1872 wordt 2.700,- aan de gemeente uitgekeerd. Het kerk bestuur neemt de kosten van de bouw van de nieuwe school op zich. De gemeente zorgt voor het onderwijs aan arme kinderen en er komt een contractuele scheiding tussen diaconiebestuur en gemeentebestuur. De gemeente doet afstand van de fondsen en goederen. Men bezit in Aagtekerke nu een naar de eisen des tijds ingericht schoolge bouw. Er kunnen 120 leerlingen in. Een onderwijzerswoning ontbreekt nog. Hieraan komt behoefte nu het hoofd de door hem gehuurde woning per 1 mei 1875 moet verlaten. De gemeenteraad besluit voor rekening van de gemeente een woning te bouwen op een gedeelte van de tuin der pastorie, dat ze aankoopt voor 423,-. De aanbesteding van de bouw naar een plan van L. Bosselaar jr., timmerman te Grijpskerke, vindt plaats op 4 november 1874 en wordt gegund aan J. Melis, timmerman te Aagtekerke, tevens gemeenteraadslid, voor 4.030,-. De totale kosten worden uiteindelijk 4.504,27. De gemeente kan daarvoor 700,- vrijmaken en besluit een lening van 3.500,- tegen 4Virente. Het laatste gedeelte van deze lening wordt afgelost in 1891. Het hoofd der school vraagt salarisverhoging maar de raad besluit 28 september 1871 'aangezien de gemeente financiën geene vermeerdering der uitgaven voor het onderwijs gedogen, vooralsnog tot geen verhooging uwer jaarwedde over te gaan; mogten de gemeentefinanciën later eenige verbete ringen ondergaan, U Ed. dan nog in de gelegenheid zijt om verhooging van jaarwedde te verzoeken'. Op 10 okotber 1877 vraagt de gemeenteraad aan de kerkeraad om jaarlijks 300,- gedurende zeven jaar, te mogen lenen uit de fondsen der diaconie. Alleen al voor het onderwijs had de gemeente, na aftrek van de schoolgelden, 900,- nodig. De kerkeraad wees dit verzoek echter af. DE WET VAN 1878 In 1877 vinden er verkiezingen plaats voor de 'Tweede Kamer en deze vallen gunstig uit voor de liberalen. Ze krijgen de beschikking over 48 van de 80 kamerzetels en het volgende ministerie is dat van mr. J. Kappeijne van de Copello. Op 2 maart 1878 wordt een nieuw ontwerp lager onderwijswet ingediend. Art. 3 daarvan geeft een definitie van openbare en bijzondere lagere scholen: 'Lagere scholen waarvan de kosten geheel of gedeeltelijk door de gemeenten of het rijk worden gedragen, zijn openbare, alle andere bijzondere scholen'. Er worden hogere eisen gesteld aan schoolgebouwen en lokalen. Kwekelingen mogen niet langer als goedkope leerkrachten gebruikt worden, maar mogen alleen onder toezicht in de klas werken. De opleiding wordt beter geregeld, er 31

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1988 | | pagina 37