hoofde aan de Noordzee'. De zeedijk had een lengte van ongeveer twee kilo meter. Het bestuur van het eiland Walcheren, de Staten en Brede Geërfden, hebben altijd geprobeerd de buitendijk te behouden. Pas halverwege de zeventiende eeuw vielen de buiten- en binnendijk samen. De duinen ten noorden van de dijk namen in de loop van de tijd in omvang af, waardoor de dijk steeds langer werd. Door versterkingen aan de landzijde als gevolg van de afname aan de zeekant verplaatste de dijk zich steeds meer landinwaarts, waardoor ook het dorp zich moest verplaatsen. Al in 1470 moest de kerk afgebroken worden en werd de nieuwe kerk gebouwd, waarvan de toren als enig overblijfsel van de brand van 1831 reeds lang als vuurtoren dienst doet. Ook voor de voorlopig laatste dijk verzwaring in de jaren 1986-1988 moesten huizen verdwijnen. Niet alleen werd de dijk langer en verschoof hij ongeveer 230 meter landin waarts, ook veranderde hij van vorm en werden er verschillende materialen gebruikt om de dijk te bekleden. In de zestiende en in de eerste helft van de zeventiende eeuw was de dijk steil. Naar aanleiding van deskundige adviezen, ingewonnen in 1632 besloten de Staten en Brede Geërfden de dijkhelling te verflauwen. 'De stijlte veroorsaeckt meerder gewelt van water' stond er in een advies. Tot in de negentiende eeuw was het dijklichaam - dat zelf uit zand bestaat - bekleed met krammatten. Deze matten waren van stro en vergden enorm veel onderhoud. Later werd rijsbeslag aangebracht met vlechttuinen, waartussen stenen werden gelegd. Deze waren afkomstig van de steengroeven in Vlaanderen en Henegouwen. Deze Vilvoordse en Doornikse stenen vormden een betere bescherming van het dijklichaam. De zee spotte echter met hun gewicht. Stenen van 1600 kilogram werden door de golfslag uit het staketwerk geworpen. Het rijsbeslag werd ver vangen door steenglooiing. Verschillende soorten steen werden hiervoor gebruikt: (grote zware) basalt blokken (vanaf 1868) en betonblokken (bijvoorbeeld met hoge rug na de Tweede Wereldoorlog). Bij de huidige versterkingswerkzaamheden is de dijk ook bekleed met asfaltlagen. In eerste instantie waren alle boeren op Walcheren verplicht om te helpen bij herstellingswerkzaamheden aan de zeewering. Dit was een voortvloeisel van het oude Middeleeuwse dijkrecht. In tijden van nood kwamen zij 'vermaent sijnde met clockgeslagh' naar de plaats des onheils met hun gereedschappen om een helpende hand toe te steken. Bij plakkaten was bepaald dat iedere in woner, die een bepaalde hoeveelheid grond pachtte (20 of 36 gemeten) en een bepaald aantal paarden had, verplicht was een kar met twee kramspaden beschikbaar te hebben om in geval van nood daarmee naar de dijken te komen. In Westkapelle ging al gauw de mannelijke beroepsbevolking zich specialiseren in het onderhouden en herstellen van de dijk. K. Baart stelt in zijn boek West kapelle, bevolking en de Westkapelse zeedijk (1889) dat de Westkappelaars zich omschoolden van hun oorspronkelijke stiel van vissers en touwslagers tot dijkwerkers. De Westkapelse dijkwerkers zijn bekend, niet alleen om de typering dat hun hoofden net als basaltblokken zijn, maar ook om hun vaar digheden en vakmanschap. Men kende twee standen: de gouden-knopen-ploeg en de dijkwerkers. Tot de eerste groep hoorden de boeren; de gouden versier- 15

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1988 | | pagina 17