Men dreef de gehele dag en nacht van dinsdag op woensdag reddeloos in de Noordzee rond. Uiteindelijk slaagde men er in het zeil opgezet te krijgen, waarna in de Noordzee gekruist werd. 's Avonds om 11 uur als het aardedonker is, stootte het schip op de Engelse kust, in de buurt van Margate, lek. Direct wierp de bemanning de ankers uit. Het water stroomde reeds naar binnen en ieders gedachte was vervuld met angst. Het scheepje begon reeds te zinken en de mannen waren er van over tuigd, dat redding niet mogelijk was. Daar stonden zij op het zinkende schip, 6 mannen en een 16-jarige jongen. Wat zal er zich op dat moment een angst van hen meester gemaakt hebben. Zodra zij de hoop op redding hadden opgege ven, namen zij eendrachtig het besluit, als lotgenoten moedig te sterven. Zij naderden elkaar zo dicht mogelijk en gaven elkaar als afscheid een hand en omhelsden elkaar. Woedend en brullend sloegen de stortzeeën over het scheepje. De vissers pro beerden als laatste poging een plaats in de mast te bemachtigen. De enige geredde visser Blaas Meulmeester zag successievelijk 5 kameraden in de golven verdwijnen. Blaas Meulmeester had zich met zijn handen aan de mast weten vast te klemmen en kon de 16 jarige nog in leven zijnde jongen be duiden dat hij zich op zijn schouders moest plaatsen. Hij sprak de jongen telkens moed in en gaf de raad vooral niet toe te geven aan de neiging tot slapen. Vastgeklemd aan de mast, waren de handen van Meulmeester door de felle kou zo dik en gesloten, dat er aan losmaken niet te denken viel. Daaraan heeft hij wellicht zijn leven te danken gehad. Vrijdags ontdekte Meulmeester echter, dat de jongen, die zo lang op zijn schouders had gestaan, er niet meer was. Hij kon zich niet herinneren wanneer hij precies in de golven was verdwenen. Wellicht heeft hij zijn bewustzijn verloren en zijn houvast losgelaten. Meulmeester kon zich flauw herinneren die nacht een plons in het water te hebben gehoord, doch met zekerheid stond het hem niet voor de geest, door de koude en de uitputting, die hem overmeesterd hadden. Vrijdagmorgen tegen half negen werd de schipbreukeling door een Engelse logger ontdekt, die onmiddellijk een sloep met zes koppen bemand, uitzond om de uitgeputte visser te redden. Meulmeester trachtte zijn handen los te maken van de mast, hetgeen hem na heel veel moeite gelukte. Totaal uitgeput zetten de redders hem in de sloep. Vijfendertig uur had hij in de mast door gebracht! Zonder eten, zonder drinken, zonder warmte, in de felle kou. Zijn redders gaven hem een kop thee, waarna hij uitgeput in slaap viel. Toen hij aan de wal was gebracht werd hij per rijtuig naar het hospitaal vervoerd en werd daar verder verzorgd tot de daarop volgende woensdag. Van Engeland naar Rotterdam maakte hij de reis terug met een stoomschip en van Rotterdam naar Arnemuiden per trein. Zondag 30 januari 1881 stond hij weer op zijn geboortegrond. Bij zijn verslag over de ramp stokte zijn stem en glinsterde iets in zijn ogen, dat van zijn ontroering getuigde bij deze schipbreuk. Met diepe ontroering ver telde hij dat eerst Marinus Blaasse verdronken was, vervolgens Job de Ridder, dan Robbert Blaasse, de schipper, voorts Kees Meulmeester, Casper van Hemert en uiteindelijk de jongste van allen Blaas Blaasse, die 16 jaar was en zo lang op de schouders van de geredde visser was gebleven. Vijf weduwen met hun kinderen bleven achter. De vis werd duur betaald! 18

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1988 | | pagina 20