Reeds op 27 mei worden op last van de curator een aantal beesten en goederen van Markusse verkocht (De Zeeuw, 25 mei 1908). Op 19 juni 1909 lezen we in hetzelfde dagblad, dat de pas gebouwde molen, het woonhuis en het pakhuis van de molenaar te koop worden aangeboden. Na de verkoop verschijnt in de Middelburgsche Courant van 23 juni 1909 het volgende bericht: 'Te Veere werden hedemiddag op den Campveerschen Toren, door den notaris D.C. van Nimwegen, verkocht de navolgende aldaar gelegen perceelen en wel: een windkorenmolen en erf, op den Wal, groot 50 c.a., met 3 koppel steenen en verdere alle daartoe door betimmering behoorende onroerende zaken, een woohuis met schuur, bergplaats enz. aan de Warwijksche straat, A 100, groot 424 c.a. een stal en erf, aan de Warwijksche straat, A 87, groot 250 c.a. De verschillende perceelen werden gezamenlijk verkocht voor 8917 aan den heer M.I. de Groot te Middelburg'. 7. Voor wat betreft de opmerkingen over de molen 'De Koe' is het goed mijn ar tikel 'De Veerse molen De Koe (1736-1907)' te vergelijken met het door dhr. van Wijk gestelde. De Veerse molen 'De Koe' (1736-1907) Vlakbij de plaats van de huidige molen heeft aan het Molenwater een water molen (getijmolen) gestaan, waarvan reeds op 18 november 1282 melding wordt gemaakt in een oorkonde, waarin Wolferd van Borsele en zijn vrouw Sybille hun grondgebied teruggeven aan Beatrix, de vrouw van Floris V, om dit alles als onsterfelijk leen terug te ontvangen: 'ende dair toe die watermole, ende dat molenwater'. Nadat men in 1585 de noorzijde van de stad begon te fortificeren, is de molen buiten werking gesteld en heeft Prins Maurits in 1587 of 1588 een nieuwe hou ten open standerd molen laten bouwen op het toen klaar gekomen bolwerk, dat men het Molenbolwerk noemde. De molen bleef tot 1732 eigendom van de markiezen van Veere. In dat jaar werd, na een lange strijd over de erfenis van Willem III de zgn. devassalage ingevoerd, waarbij het markiezaat opgeheven werd en de leenband met de markies eindigde. In de jaren na het overlijden van Willem III (1702) zal er weinig onderhoud aan de molen gedaan zijn, zodat op 29 augustus 1733 het stadsbestuur het be sluit neemt om zich te wenden tot 'den Heer Raatpensionaris deser provintie' en hem verzoekt de 2 windkorenmolens binnen deze stad te laten inspecteren. Kennelijk is daar niet adequaat op gereageerd, want op 23 april 1735 doet bur gemeester Haak Kerkman aan het stadsbestuur verslag 'over den bouwvallige toestant van den gevangen tooren en van de wintkooren molen binnen dese stad'. Op 14 januari 1736 deelt burgemeester Huijssen mede, dat 'de volkome appla- reringe der gedane devassalage van de steden Vlissingen en Vere op den 16 der voorgaande maand december 1735 was gearresteert dat uijt dien hoofde het onderhout en vernieuwinge der windt kooren molens, gevangen tooren, en an dere werken voor tijds gestaan hebbende ter besorging van den marquis als nu tot laste van dese stadt waeren gecoomen'. 31

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1988 | | pagina 33