te werk ging en wat zij allemaal tegenkwam, overkwam en beleefde. De ge beurtenissen variëren van het opsporen van diefstallen van materialen van de polder, het schutten van het loslopende vee en de ruzies daarover met boeren, het afpakken van koopwaren en gereedschappen van kooplieden en ambachtslieden. Maar ook van functionarissen die zelf zich te buiten gingen aan de diefstal en dronkenschap. Op drie, meer uitgebreid beschreven gebeurtenissen willen we nader ingaan. De afgepakte goederen van Willem de Bracke In 1713 was Bartel Rodijn jr. tot bediende van de Rode Roede benoemd. De twee jaar dat hij in dienst was, werden bepaald door één zaak. De aanleiding van deze zaak was dat hij in het jaar van zijn aanstelling Willem de Bracke, burger en ingezetene van de stad Veere, in het huis van Jan Maartense in Kle- verskerke lastig had gevallen. Hij had namelijk de goederen, die de Bracke bij zich had afgepakt, hem het huis uitgesleept en vervolgens mishandeld. De goe deren zaten in een bruine zak en vertegenwoordigde een waarde van ongeveer 19 ponden Vlaams (bijna 120 gulden). Hij verkocht deze goederen aan Antho ny de Moor, deken van het lakenkopersgilde te Middelburg. Bartel Rodijn werd voor deze zaak door de heren Staten en Brede Geërfden een paar maan den geschorst, om vervolgens weer zijn functie te kunnen uitoefenen. Dat nu was een doorn in het oog van het stadsbestuur van Veere. Ze stuurden een man naar de vergadering van de Staten om beklag te doen van het feit dat Rodijn nog steeds in dienst was en dat terwijl hij een burger van de stad Veere had afgetuigd en de afgepakte goederen in plaats van naar Veere, naar Middelburg had gebracht en ze daar had verkocht. De Staten, deze overweging aanhorend, besloten toen Bartel Rodijn te ontslaan. Het lakenkopersgilde betaalde aan Willem de Bracke de waarde van zijn afgenomen goederen (16). De lelijke woorden van Jan Meertense Vermaire Over de persoon van Jan Meertense Vermaire waren in de vergadering van de Staten van Walcheren, gehouden op 19 april 1770, klachten binnen gekomen. Deze bediende van de Rode Roede in de Vijf Ambachten, woonachtig te Dom burg, verscheen een week later in de vergadering. Hem werd slecht gedrag en dronkenschap verweten, maar na belofte dat hij beter zijn best zou doen, mocht Jan Vermaire zijn functie weer uitoefenen. De luitenant werd gelast om hem goed in de gaten te houden. Maar zeven maanden later - november van datzelfde jaar - moest Jan weer in de vergadering van de heren Staten en Brede Geërfden verschijnen. In een dronken bui had hij voor het huis van de dijkgraaf van de Vijf Ambachten, Adriaan Schiettekatte, lelijke woorden geroepen. Wederom beloofde hij beterschap en zijn excuses aan te bieden aan de dijkgraaf en zijn gezin. Er werd wel aan hem als voorwaarde gesteld, dat als er weer klachten over hem zouden komen hij ontslagen zou worden. Begin december ging Jan Vermaire echter al in de fout; en dat terwijl hij zo plichtsgetrouw had gehandeld. Hij had namelijk twee soldaten opgebracht, die takken van bomen hadden afge zaagd. Hij had ze aangehouden en hun het hout en de zaag afgenomen. Ver volgens had hij ze meegenomen naar Oostkapelle om ze samen met zijn collega Piet er Willemse naar Veere te brengen en ze daar aan het stadsbestuur over te 13

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1989 | | pagina 15