dragen. Pieter weigerde hem te assisteren. Dat schoot Jan blijkbaar in het ver
keerde keelgat en hij raakte in een hevige woordenwisseling met Pieter. De sol
daten zagen hun kans en vluchtten weg. Jan was zo boos, dat hij ook tegen
andere inwoners van Oostkapelle uitviel. Zes beledigde burgers schreven aan
de Staten een verklaring over het gedrag van Jan Meertense Vermaire jegens
hen. Wederom werd hij op het matje geroepen. Hij werd op staande voet ont
slagen. Aan de heren Staten en Brede Geërfden schreef hij een verslag van het
voorval met de twee soldaten en de woordenwisseling met Pieter Willemse. Hij
rechtvaardigde zijn werkwijze en klaagde dat hij nu zijn voornaamste brood
winning kwijt was. Zijn betrekking van "s Heeren dienaar' (medewerker van
de schout) van Domburg stond nu ook op de tocht. 'En dus alle middelen van
bestaan voor zijn armoedig huisgezin te verliezen, in een saizoen, wanneer men
het meeste nodig heeft en weinig of niets voor een arbeider te winnen valt in
dier voegen dat hij suppliant met zijn vrouw en kinderen ligtelijk tot laste van
den armen zoude komen Hij had Pieter Willemse en andere burgers hele
maal niet lastig gevallen en kwalijk bejegend. Hij legde bij zijn verslag een
verklaring over, ondertekend door zestien personen, waaronder de schout van
Oostkapelle, Adriaan Wittewrongel, waarin stond dat zij 'in geene deele van
weetende zijn' dat Jan Vermaire zich misdragen heeft. Zijn smeekbede mocht
niet baten. De Staten waren overtuigd van zijn plichtsbetrachting, maar zijn
dronkenschap en de grote brutale mond maakten hem ongeschikt voor de uit
oefening van zijn functie (17).
Diefstal van 's Lands Materialen
Een ander voorval vond plaats in Westkapelle. Op vrijdagavond de eerste fe
bruari 1805 om vijf uur hadden de vijf bedienden van de Rode Roede, Cornelis
van de Woestijne, Abraham Sinke, Mattheus Vader, Jan Vogel en Jacob No-
tebaart en de ondercommies van de zeewerken, Lein de Witte, zich verzameld
in het huis van de opppercommissies. Noach Verhulst, in Westkapelle. Om zes
uur vertrokken zij 'om na te zien wie de dieven waaren van 's Lands Materia
len, die dagelijks vermist wierden en zulks ontdekkende, de schuldige te appre-
hendeeren'.
Onderweg in de Koestraat kwamen ze een 'militair persoon' tegen die rijshout
met zich mee voerde. Ze grepen hem vast, maar de soldaat sputterde tegen en
zich beroepend op zijn luitenant verzocht hij dat ze hem loslieten. Maar de be
dienden van de Rode Roede lieten hun buit niet los. Cornelis van de Woestijne
en Jan Vogel namen hem mee naar de baljuw van Westkapelle. Onderweg daar
naar toe, vlak voor de woning van Cornelis Pieterse Minderhoud, begon de ar
restant te tieren en lawaai te maken. Dat was duidelijk met opzet, want enkele
ingekwartierde soldaten kwamen de woning uitgelopen en bevrijdden hun
makker. De twee bedienden, van hun arrestant beroofd, renden terug naar de
anderen, die nog op de plaats stonden, waar zij de soldaat hadden gearres
teerd. Ze besloten om gezamenlijk naar de zuidkant van het dorp te gaan en al
daar gekomen verdeelden zij zich in drie groepen van twee man om zo verder
te zoeken. Ze zouden elkaar weer treffen bij de schuur van het huis van Willem
Leunisse Dekker. Eenmaal daar aangekomen werden ze overvallen door zeven
acht soldaten, die hun sabels trokken en in het wilde weg naar hen sloegen.
Ze zetten het op een lopen, behalve Jacob Notebaart, die de soldaten probeer
de toe te spreken en hun vroeg waarom zij hen aanvielen. Hij kreeg echter geen
verbaal antwoord terug, maar een slag van een sabel op zijn schouder en een
14