molen op kwam te staan op het molenbolwerk. Hoewel het bewijs niet overduidelijk is, kan de heer Midavaine gelijk hebben. De verplaatsing kan dus plaatsgevonden hebben tussen 1587 en 1596. De verkoop van de huidige De Koe aan M.l. de Groot heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden; er wordt gesproken 'onder te nietdoening van de koop van 1909' (Kadaster Nr. 766). Uit De Wete van april 1987 en 1988 blijkt duidelijk dat ook ik van mening ben dat de 2e De Koe is gebouwd in 1736; er heeft een verwisseling plaats gevonden van de 3 en de 6 in 1763. Behalve op het hier volgende punt staat het stuk over deze molen niet ter discussie. Alle maten van de 2e De Koe, genoemd door de heer Midavaine, zijn fou tief. Verhoeff meldt in zijn boekje over maten voor Veere voor één voet 30,5 cm. Er staat in het bestek echter nadrukkelijk vermeld dat het gaat om 'de Weeselse voetmaat van elf duym in de voet'. In zijn boekje wordt deze maat niet genoemd, maar de heer Verhoeff heeft mij schriftelijk mee gedeeld dat een Weeselse voet 23,5 cm is. Tot slot een principieel punt. Onder beroepshistorici, maar niet alleen on der hen, geldt de ongeschreven wet dat als men een bepaald onderzoek doet voor een proefschrift, scriptie, boek of artikel, iemand anders daar niet over schrijft, daar niet dwars doorheen fietst, tenzij natuurlijk vanuit een totaal andere invalshoek, vanuit een andere probleemstelling. Ik vind dat deze regel ook behoort te gelden voor amateurs. Toen een keer bekend was dat de heren Sanderse en Puijpe een onderzoek deden naar de molen van Aagtekerke, zou het terecht geweest zijn dat, als ik met een artikel over deze molen was gekomen voor De Wete, dit door de redactie was ge weigerd. Was het wel opgenomen, dan zouden de heren Sanderse en Puijpe terecht geprotesteerd hebben. De heer Midavaine wist dat ik bezig was met de molens van Veere, daar over is geen twijfel mogelijk. Ik had het dus juister gevonden dat het eerste artikel en het deel over de 2e De Koe van het tweede artikel niet gepubli ceerd waren. Ik heb gemerkt dat bij hem niet van opzet, van kwade trouw, sprake is geweest en daar ben ik blij om, maar ik vind wel dat hij iets zorg vuldiger had kunnen zijn. Uit een telefoongesprek met de heer Midavaine is mij gebleken dat ook hij het jammer vindt dat de discussie tussen ons niet helemaal verlopen is zoals wenselijk zou zijn. Als echter hierdoor duidelijk is geworden dat voor beoefening van lokale geschiedenis archiefonderzoek noodzakelijk is en dat ook wij als amateurs ons behoren te houden aan bepaalde regels, heeft deze discussie toch zin gehad. Met deze reaktie van de heer Van Wijk is deze discussie nu definitief gesloten. De Redaktie 28

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1989 | | pagina 30