'De molen van Aagtekerke' Steeds meer mensen krijgen belangstelling voor geschiedenis, in het bijzonder voor locale en regionale geschiedenis. Dat blijkt o.a. uit het toenemend ledental van de Heemkundige Kring Wal cheren. Hoewel deze belangstelling vooral passief is, zijn er toch ook velen die meer aktief bezig willen zijn met geschiedenis. Voor hen is voor het eerst in 1984-1985 de cursus regionaal historisch onder zoek door de Z.V.U. en het Rijksarchief Zeeland opgezet. Dit jaar (1989) wordt deze cursus voor de derde keer gehouden. Hoewel het niet de vooropgezette bedoeling was tot één of meerdere publicaties te komen, heeft de eerste cursus toch geleid tot een heel erg aardig boekje en wel 'De molen van Aagtekerke' door C. Sanderse en A. J. Puijpe en uitgegeven door de Heemkundige Kring Walcheren. Uit dit boekje blijkt dat amateurs in staat zijn om tot een uitstekend werkstuk te komen, vooral als ze 'op de rails gezet worden' door beroeps-historici. Het boekje is helder geschreven, heeft een duidelijke en overzichtelijke indeling en is keurig uitgegeven. Verder heeft er, zoals behoort, uitvoerig archiefonderzoek plaatsgevonden. 'De molen van Aagtekerke' bestaat uit twee delen. Het eerste deel begint in 1584, gaat door tot 1790 en is geschreven door A.J. Puijpe; het tweede gedeelte gaat van 1790 tot 1985 en is van C. Sanderse. Het boekje begint met de vroegste vermelding van een molen in Aagtekerke. Er wordt iets gezegd over de pachters en de pacht, over de ambachtsheren, over dwangmolens en windrecht. De plaats van.de molen wordt nagegaan en het blijkt dat hij vroeger ergens anders heeft gestaan. Er wordt iets geschreven over de overgang van de molen in particuliere han den, daarvoor behoorde hij aan de ambachtsheer, over het omverwaaien van de molen door de storm van 9 november 1800 en dat er voor in de plaats komt een nieuwe, zeskantige grondzeiler van het zgn. Zeeuwse type. Er wordt verder iets gezegd over het windrecht en het proces dat daarover is gevoerd, over de molenaarsfamilie Kwekkeboom en over de latere ambachtsheren. Al met al een goed boekje, dat ons duidelijk maakt dat een molen meer is dan een gebouw met vier wieken. Toch ook enige kritiek. Zo is het mij niet duidelijk waarom geconcludeerd wordt dat pas na 1632 de molen op zijn tegenwoordige plaats is gebouwd, temeer omdat gesproken wordt over 'den block waer de coerenmoelen inne staet (1584) en 'den block daer de coorenmoolen inne plagt te staen (1632). Uit wat hier staat concludeer ik dat de molen is verplaats tussen 1584 en 1632. Het lijkt me niet juist het begrip 'dwangmolen' te verklaren uit het feit dat men gedwongen werd een molen te kiezen waarop men zijn graan liet malen. Er viel in het algemeen helemaal niets te kiezen; men werd gedwongen zijn graan te laten malen op de molen van de ambachtsheer, vandaar 'dwangmolen'. Alleen als er in het ambacht of de parochie geen molen was, dan moest men een keuze doen naar welke molen men zijn graan wilde brengen in een ander ambacht of parochie en aan die keuze was men dan ook gebonden voor een geheel jaar. Ook zijn er nog enkele kleine foutjes waarvoor de schrijvers maar gedeeltelijk verantwoordelijk zijn. Zoon Pieter verhoogt het bod nog een keer tot 8000,- (blz. 32), met zoon Samuel Kwekkeboom wordt in 1947 een vennootschap gevormd (blz. 35) en de molen is niet opgetrokken uit baksteen, maar is natuurlijk van hout (blz. 39). Deze opmerkingen doen echter niets af aan de waardering die ik heb voor 'De molen van Aagtekerke'. V.W. 37

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1989 | | pagina 39