Maar een gelukkig gevolg hiervan was, dat zeden en gewoonten - en óók de
klederdrachten - ongerept bewaard bleven.
Vooral in de laatste dertig jaren is daarin verandering gekomen, eerst heel
geleidelijk, maar op 't ogenblik is de vrees niet ongegrond, dat, binnen
afzienbare tijd, men de Zeeuwse klederdrachten, wier schoonheid haars gelijke
niet vindt, nog slechts in een museum kan bewonderen
Walcherse klederdracht plm. 1890 Walchers meisje
Wij willen ons beperken tot de Walcherse klederdracht, omdat in de andere
delen van Zeeland de karakteristieke eigen dracht hopeloos verloren is. Op de
meeste Zuid-Bevelandse scholen b.v. is geen enkel kind meer dat de zó
flatterende muts draagt en zó erg is het op Walcheren nóg niet!
Om te constateren, dat zelfs bij de conservatieve plattelandsbevolking van
Walcheren grote verandering in het kostuum is gekomen, vergelijken we de
beeltenis van een Walcherse uit plm. 1890, met die van tegenwoordig.
Al direct zien we dat de kaphoed verdwenen is. Deze stond over de muts (z.g.
'trekmusse') heen, was van fijn stro gemaakt en van binnen met blauw satijn
bekleed. Naar voren hing een paar keellinten met gouden sluiting. Ook aan de
achterzijde waren twee brede blauwe linten met gouden haak en oog. De
daaronder zittende muts (een niet-Zeeuw gebruikt haast altijd het woord 'kap')
was vroeger veel groter dan thans. Toen kon men met recht zeggen, dat zij het
gelaat omhuifde.
Maar, geleidelijk werd ze kleiner, met het gevolg, dat de ondermuts meer en
meer te zien werd -èn- óók een boerin is ijdel - bijgevolg mooier werd (doorzichti
ger stof, met fijner kantje afgezet).
Het haar, dat vroeger slechts spaarzamelijk te zien was, kwam steeds meer de
schoonheid der bezitster verhogen en nu bezit iedere Walcherse een grote 'toere'
(met of zonder binnenwerk).
Ook de krullen waren kleiner en werden lager gedragen. Achter de krullen, die
om het achterhoofd door een zilveren beugel verbonden zijn, steken enkele
gouden spelden. Aan de krullen hangen de strikken met pareltjes.
11