HAD ZOUTELANDE STADSRECHT? door K. Kareis I Inleiding In De Wete van april 1986 is mijn verhaal 'De Walcherse steden' gepubliceerd. Ik had het daarin over de plaatsen op ons eiland die vóór de 19e eeuw op grond van verkregen stadsrechten tot op zekere hoogte naar eigen recht mochten leven en zichzelf besturen. Dat waren er in elk geval 6: Middelburg, Westkapelle, Domburg, Vlissingen, Veere en Arnemuiden, maar misschien wel 7. Ik schreef namelijk in mijn artikel; 'Mogelijk hoort ook Zoutelande in deze opsomming, maar daar maak ik liever een apart verhaal van'. Dit aparte verhaal ligt nu voor U. U zult zien dat het met de stad Zoutelande een moeilijk geval is: er is n.l. geen tekst van een toegekend stadsrecht bekend. Veel heb ik overhoop moeten halen om het stedelijk karakter van het middeleeuws Zoutelande aannemelijk te kunnen maken en van dit onderzoek heb ik in het Zeeuws Tijdschrift nr. 4 van 1987 uitvoerig verslag gedaan, mèt een bijbehorende volledige literatuurlijst. Wat nu volgt is van dit verslag een soort beknopte samenvatting, zij het met enkele nieuwere ideetjes. M ist U in dit relaas een bewijsvoering, een citaat of een verwijzing, dan kunt U deze wellicht in het Z.T. vinden, als U zich tenminste niet door 12 bladzijden taaie kost laat afschrikken. Ik weet dat ik me met mijn Zoutelandeverhaal enigszins op glad ijs begeef, omdat de deskundigen tot nog toe weinig in een stad Zoutelande hebben gezien; onze eigen Encyclopedie van Zeeland laat onder 'Zoutelande' het aspect 'stad' zelfs geheel onaangeroerd. Dit is voor mij een extra reden om me voor vragen, opmerkingen, aanvullingen en vooral aanmerkingen van lezers aanbevolen te houden. Ik vermeld hier graag de brieven die ik als reactie op mijn artikel in het Z.T. kreeg van mevr. C.F. V. Herbers-Schoenmakers te Koudekerke en de heer J.L. van Leeuwen te Vlissingen. Aanleiding tot mijn Zoutelande-studie was het door onze Heemkundige Kring in 1984 uitgegeven boekje 'De veldnamen van Biggekerke en Zoutelande', waarin me onder 4.2 'Ambachten, kerken, gemeenten' het volgende tekstgedeel te opviel: 'Dat Zoutelande bedoeld zou zijn in de keur die Floris, voogd van Holland, en Hendrik van Voorne, burggraaf van Zeeland, omstreeks 1256 aan Zeeland geven, is door Fruin ontkend. De betreffende passage luidt: Omnes manentes inter Bornisse et Heidiinszee sub uni iure et una chora habeantur exceptis choris de Middelburgo, de Zerixzee, de West- capella, de Dumburgh et de Soutenlande. (Fruin, Keuren, p. 57, A). In vertaling: Alle diegheene, die woenen tusschen Bornisse ende Hey- denezee, sullen sijn onder een gerechte ende onder eene koere, sonder die van Middelborch, van Zerixee, van Wescapelen, van Domburch ende van Zoutelande (idem p. 57). Fruin echter: 'dat ambacht (Zoutelande, M.K.) heeft niet, als de steden die vooraf gaan, haar eigen keur al in zoo vroegen tijd', een correcte vertaling is 'van den zoutenland', (Fruin, Rechtstermen, p. 427). Naar zijn mening gaat het om bezouten, d.w.z. buitendijks land, waarvan in de keur van 1495 gezegd wordt dat het vanouds buiten de keur geweest is (idem p. 428)'. De in dit citaat weergegeven uitleg bevredigde me niet, zodat ik me in de materie ging verdiepen. Eerst nu een paar kanttekeningen bij het citaat: 23

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1989 | | pagina 25