De hofstede van de familie Cijsouw lag en ligt thans nog op zo'n honderd
meter van de Westkappelse vuurtoren, aan de oostzijde van de begraaf
plaats. Hierdoor was het bollenveld door de zware houtstand, de
begraafplaats en de hofstede voor de westen- en noordenwind goed
beschermd.
De bollen die er werden geteeld waren in hoofdzaak tulpen, narcissen en
sneeuwklokjes. In mijn kinderjaren werd de hoeve beheerd door twee
broers en drie zusters: Jacob (Jööp), Hendrik (Eine), Francina (Siene),
Johanna (Wanne) en Jacoba (Kote). Allen waren ongehuwd. Dit laatste
was niet zo vreemd op Westkapelle.
Onder leiding van J ööp, geboren in 1870, werd de hoeve vooruitstrevend
beheerd. Achter de boerderij bouwden zij een stenen schuur, de bollen
schuur genaamd, waar in het najaar de bollen op roosters werden opgesla
gen en gedroogd. Ook appels en peren (ze hadden een kleine boomgaard)
kregen daar onderdak.
Op godsdienstig gebied behoorden de Cijsouw's tot de gereformeerde
gemeente. Dat mocht niet verhinderen dat de drie vrouwen, die het op de
hoeve niet echt druk hadden, in de zomermaanden naar een rustig stukje
strand fietsten om te gaan baden. Wellicht de enige Westkappelse
vrouwen die zich toen op die wijze amuseerden. In tegenstelling tot hun
vader, die voorheen de hoeve beheerde en echt van de oude stempel was,
waren de zonen sociaal zeer meelevend en hadden een goede naam bij de
arbeiders. Er werkte vier of vijf vaste arbeiders en in de wiedtijd en bij het
rooien van de produkten menige losse arbeidskracht.
Het hoofdbestanddeel was akker- en weidebouw, de bollenteelt was een
bijprodukt.
In de beginjaren schijnt de bollenteelt wel rendabel te zijn geweest naar ik
wel heb horen berichten. In het bijzonder vanwege de sneeuwklokjes die
soms een hoge prijs opbrachten. Mijn oudere broer, inmiddels overleden,
heeft er ook gewerkt. Die kon er dus over meepraten. Later bleek het
minder goed te gaan, waardoor zij er mee zijn gestopt. In welk jaar durf ik
niet te zeggen; het zal in of tegen de twintiger jaren zijn geweest. Nadere
informatie is moeilijk te verkrijgen. De ongetrouwde Cijsouws zijn
tientallen jaren geleden gestorven. Er waren geen nazaten.
Een andere zuster, Leintje, sloot wel een huwelijk, maar heeft op jeugdige
leeftijd haar man verloren, waarna ze bij haar vader ging inwonen. Haar
huwelijk bleef kinderloos. Een andere broer. Kees, die naar ik meen in
Wemeldinge woonde, was wel gehuwd en had ook kinderen. Maar dit
gezin werd in de Tweede Wereldoorlog door een neervallende VI of V2
getroffen. Of er van dit gezin nog één of meerdere kinderen in leven zijn
gebleven, is mij niet bekend. Vandaar dat ook van die zijde geen infor
matie te verkrijgen zal zijn.
Hendrik, de jongste van de broers, heeft vele jaren de SGP in de gemeente
raad vertegenwoordigd. Hij overleefde broers en zusters en is op de hoeve
in eenzaamheid gestorven, enige jaren na de Tweede Wereldoorlog.
De landerijen waren door de gebroeders Cijsouw al jaren tevoren ver
kocht. Maar bij het beëindigen van het bedrijf kregen de vaste arbeiders,
die zo vele jaren hun beste krachten aan het bedrijf hadden gegeven, eerst
de voorkeur een kavel landbouwgrond uit te zoeken tegen een heel
redelijke prijs. Deze arbeiders behoren ook al lang niet meer tot de
levenden, zodat ook van die zijde geen informatie meer is te verkrijgen'.
31