'k eleze
door P.W. Sijnke
VOC
De Bataafsche Leeuw is een kleine Nederlandse uitgeverij, gespecialiseerd in
historische uitgaven van een goed gehalte.
Dat bewijst 'Sporen van de Compagnie. De VOC in Nederland'van de hand van
Roelof van Gelder en Lodewijk Wagenaar. De laatste, leraar en conservator van
het Amsterdams Historisch Museum, is geen onbekende op dit terrein. Zo was
hij nauw betrokken bij de diverse VOC-manifestaties in 1987 (hij schreef o.m. de
teksten bij Leendert van der Pools tekeningen in 'Verbeeld Verleden' - zie De
Wete, 17ejaarg. no. 1, januari 1988-). Ook de eerste auteur, die verbonden is
aan de kunstredactie van NRC-Handelsblad, verdiende reeds zijn sporen op
publicitair gebied.
De Verenigde Oostindische Compagnie blijkt de laatste jaren nogal in de
belangstelling te staan, tot in Duitsland aan toe (waar onlangs een grote
overzichtstentoonstelling werd gehouden). Vanwaar die interesse?
Hierop is m.i. geen eenduidig antwoord te geven. Duidelijk lijkt in ieder geval
een toegenomen waardering voor ons maritieme verleden.
'Sporen van de Compagnie' is eigenlijk een te bescheiden titel voor deze kloeke
gebonden uitgave, die 160 blz. telt en overvloedig (in zwart/wit en kleur) is
geïllustreerd. Het boek biedt n.l. veel meer dan 'sporen'. Onder de titel 'De VOC,
de Loffelijcke Compagnie' wordt in het inleidende hoofdstuk een beknopt
historisch overzicht van deze 'eerste multinational ter wereld' gegeven. Vanaf de
z.g. voorcompagnieën (1595) en de oprichting van de VOC in 1602 tot het
roemloze einde in 1795. 'Hier en daar staat in een Hollandse of Zeeuwse stad
nog een pakhuis, een voormalig kantoor of een poortje met het monogram van
de VOC. In verschillende steden kan men nog in de Compagniestraat of de
Peperstraat wandelen. Die straten en monumenten houden samen met de
honderden meters archiefmateriaal, met prenten, tekeningen, kaarten, scheeps
modellen en schilderijen de herinnering levend aan de Loffelijcke Compagnie'.
Aldus Van Gelder en Wagenaar aan het slot van hun proloog (blz. 23).
Over die herinneringen aan de VOC gaan de volgende hoofdstukken van het
boek, waarin de verschillende Kamers (kantoren, bestuurscentra) centraal
staan: Enkhuizen, Hoorn, Amsterdam, Delft, Rotterdam en Middelburg.
Kleine intermezzo's handelen over de schepelingen ('Naar zee'), 'De scheepskist'
(wat nam men mee op reis), 'Kaarten van de Compagnie' en de tweejaarlijkse
VOC-veilingen ('De verkopingen').
Het hoofdstuk over Middelburg (blz. 122-137) bekijken we wat nader. De
algemene inleiding hiervan vind ik wat mager. Daardoor is b.v. de passage over
het stapelrecht en de wijnhandel onvolledig en niet geheel duidelijk. De op blz.
124 genoemde grafsteen van de alhier in 1602 overleden Atjehse gezant Abdul
Hamid is in de Wandelkerk niet meer te vinden, wel een enkele jaren terug door
prins Bernhard onthuld gedenkteken. In het bijschrijft bij de foto op blz. 125 zijn
ook wat foutjes geslopen; zo is de stadhuistoren natuurlijk niet uit ca. 1450,
maar uit 1516 en werd de Oostkerk voltooid in 1667 (i.p.v. 1662).
Na dit meer algemene gedeelte volgt een beschrijving van het Oostindische Huis
aan de Rotterdamsekaai. Daarbij mis ik de vermelding dat het imposante
gebouw bij het Duitse bombardement op 17 mei 1940 verloren is gegaan. (Op
34