noemde hij Metelliburgum, en dat werd de befaamde stad Middelburg. In de 16e eeuw heeft deze laatste uitleg, ofschoon even onwaarschijnlijk als de rest, naar het schijnt zij n weg gevonden, want zij wordt geaccepteerd door enige geleerden. Ze schijnt zelfs te worden aangenomen door geleerden van naam, want de geleerde Erasmus geeft in zijn brieven aan de stad de vorstelijke naam Metelliburgum. Wat doet deze vorstelijke geboorte en edele hoop er ook toe, als zowel het een als het ander dient om een onzekerheid van vele eeuwen te verdoezelen? Evenwel is dit in feite hetgeen wat gebeurde: De geschiedenis vertelt niets, of bijna niets, van Middelburg gedurende de 10 eerste eeuwen van onze jaartelling. Men weet alleen dat in 836 het werd ingenomen en bezet door de Noormannen, en deze bezetting is zeer zeker haar ontwikkeling niet ten goede gekomen. Toen de Noormannen vertrokken, werden ze vervangen door monniken, en die monniken gedroegen zich zodanig, dat zij op hun beurt, weer verjaagd werden. Op dat moment was Middelburg nog geen grote nederzetting, integendeel. 'In het jaar 1131, toen de Regulieren (geestelijken, die aan een orderegel onderworpen zijn), voorgoed uit hun klooster werden verdreven door Godebalt, aartsbisschop van Utrecht, was de genoemde stad Middelburg nog maar een dorp'. Het was dus, wat men zou kunnen noemen, 'het eerste, prille begin'. De daadwerkelijke steun van Willem II, Rooms-Koning, was nodig om te maken dat ze begon te veranderen in een 'stad'. Deze vorst grondde de fundamenten van de Westmonster- kerk, die dan de grootste kerk is geworden. Hij verbeterde het klooster, gaf zijn geestelijken nieuwe privileges, en nadat hij zich op deze manier zeker had gesteld van de erkenning van hen, die hij later zou aanstellen als behoeders en wachters over zijn stoffelijke resten, begon hij zich ook bezig te houden met de stad, die het klooster omringde. Hij bouwde er muren omheen, gaf vergunning voor publieke instellingen. Maar reeds voor die tijd had zijn voorvader Willem 1 dat beroemde charter gegeven, die kostbare 'keur', die tot wet voor de stad was geworden, en die later de wet voor het land zou worden. De tekst ervan is voor ons bewaard gebleven (zie Van M ieris; Groot Charterboek, 1fo. 170). Hij begint op een magistrale manier: 'In naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, Amen. Dit is de wet, die men de 'Keur' van M iddelburg zal noemen, bekrachtigd door de eed van hen, wier namen en zegel hieraan zijn bevestigd'. In iedere plaats, waarheen de inwoners van Middelburg hun persoon en bezittingen brengen, blijven zij onder de bescherming van hun graafschappen, alsook onder de bescherming van de rechterlijke macht door hen ingesteld, en zij zijn, op hun beurt hulpen bijstand verschuldigd aan hen, streekgenoten of vreemdelingen, die zich met vreedzame bedoelingen in M iddelburg vestigen. Deze aanhef, die in deze streek een nieuw tijdperk van gastvrijheid en bescherming inluidde, werd uitgevaardigd door de 'Magistrat' van Middelburg, die het recht op het platteland handhaafde. Hij vestigde in de stad een rechtbank, die op de hoogte moest worden gebracht van alle misdaden en misdrijven, die in de provincie begaan werden, en completeerde deze instelling door 50 clausulen of paragrafen, die een soort wetboek van strafrecht vormden. Het was een wetgeving, die, naar het zeggen van de oude Blaeu, even waardevol was voor de veiligheid van de steden als de ommuring en de wachttorens. Dit privelege, waarop de eed gezworen werd door de graaf van Holland, door gravin J ohanna van Vlaanderen en door al hun officieren en gouverneurs, werd bevestigd, vernieuwd en uitgebreid op 11 maart 1254, door Willem 11, Rooms koning (dit document is het oudst bekende charter, dat in het Nederlands is opgemaakt. Het maakt deel uit van het archief van Middelburg). Weldra werd het gevolgd door andere, nieuwen niet minder belangrijk, allen zeer voornaam, die een soort aanvulling vormden en die de grote toekomst van Middelburg voorbereidden. De le juni 1271, verkregen de Middelburgse kooplieden van graaf Floris V, het recht zich in gilden te verenigen en 14jaar later, 19juni 1285, het recht om ambachten te vestigen om 'wolwercke te makene', (zie Inventaris v.h. oud Archief, no. 5). Dit was het begin van de 4

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1989 | | pagina 10