Frankrijk van het vreemdejuk hadden bevrijd, en vooral nadat Philips de Goede zich meester maakte van de erfenis van Jacoba van Beieren, dat de aanwezigheid van Fransen in Middelburg zich duidelijk manifesteerde. Tezelfdertijd dat een ordonnantie in 1456 onze aandacht vestigt op de handel in 'witte wijnen uit Frankrijk' en 'rode wijnen uit Gasconje' (Inventaris No. 300), zien we onze landgenoten zich in het land vestigen en er de meest verschillende functies uitoefenen. Guillaume de Poupet is ontvanger van financiën lnv. 298), Jean Lanternier, barbier en kamerdienaar van de graaf van Charolais, krijgt het kantoor voor balast in de haven van Arnemuiden (lnv. 324). Jean Huwet, van Troyesin Champagne, vestigt zich te Middelburg als heelmeester (lnv. 368) en Jehan Clemensot krijgt er het privilege tot het exploiteren van een huis, waar gespeeld kan worden (lnv. 441). Tenslotte neemt hun aantal dermate toe, dat in 1496 Maximiliaan in zijn verordeningen de plaatsen vaststelt 'waar zij die van Franse nationaliteit zijn het recht hebben zich te vestigen' en aan deze lieden gedurende 9 maanden vrijstelling geeft voor hun schepen, voorraden en koopwaren, bestaande uit wijnen, koren, etc. (lnv. 639). Het is echter niet in Middelburg, dat de Fransen bij voorkeur komen. Hun schepen kiezen Arnemuiden als pleisterplaats. Daar worden de wijnen geijkt, en daar hebben ook de kooplieden hun kantoren. Middelburg heeft na 1540 hen zelfs een speciale plaats om af te meren toegestaan, die vandaag de dag nog de Rouaanse kade heet. Niettemin blijven al degenen die niet verplicht zijn zich in de stad op te houden, of voor enige opdracht of voor handel, ter plaatse, bij voorkeur in de haven te Arnemuiden. Zij passen zich daar aan aan de gebruiken van die tijd, want, volgens Guicciardini 'is het in Arnemuiden meerdanelders.dat de kooplieden zich ophouden'. Daar ontmoeten we ook de Bretons 'die van de natie van Bretaigne', zoals men toen zei. Op de rede vindt men naast de Rouaanse schepen vaartuigen uit Sain Malo (lnv. 639), en dat is de reden 'om te bouwen en op te richten voor genoemde Bretons de Nieuwe Sint Maartenskerk in voornoemd Arnemuiden". dat de 'zeer christelijke Claude van Frankrijk, Aartshertogin van Bretagne en Milaan', die men toen de goede koningin noemde, haar wapenkoning en procureur, Jehan Ledru. naar de Magistraat van Middelburg zond. Deze relaties waren al oude relaties. In een ander schrijven, een brie) gedateerd te Cognac.de 9e dag van Maart 1520, ziet men de 'goede koningin'zich beroepen op: 'de oude genegenheid en de wederzijdse handel tussen beide partijen'. Maar de betrekkingen, bezegeld door een wederzijds vertrouwen (want in 1507 betaalden de Magistraten van Middelburg op de rekening van de Bretonse kooplieden een som van 9000 daalders) konden niet doorgaan zonder hindernissen te ontmoeten. De strijd, die bijna voortdurend dreigde uit te barsten tussen Frans I en Karei V, veroorzaakte vele belemmeringen. De jonge keizer bevestigde echter op 25 juni 1524, het recht van deze befaamde Stapel, en hoewel, tengevolge van de onzekerheden door de oorlog een aantal schepen, geladen met Franse wijn, in die tijd de haven van Arnemuiden hadden moeten verlaten, om de haven van Veere binnen te lopen, bleef het privilege een bron van grote inkomsten en welvaart voorde bewoners (lnv. 1316). Als voorbeeld wil ik aanhalen de energie waarmee de Arnemuiders protesteerden en de manier waarop zij handelden. Toen in 1546 door de regenten een plakkaat werd uitgevaardigd, dreigde dit Arnemuiden van zijn winstgevend monopolie te beroven (om het met Zierikzee te delen). Wat de rest betreft, verzekerd van de samenwerking van een zeker aantal Franse steden, rustten zij allerminst op hun lauweren, maar deden die van Middelburg grote moeite om zich te verzekeren van het vertrouwen en de vriendschap van het hele land. In 1538 sturen zij afgevaardigden naar I,a Rochelle om ten gunste van hun stad te pleiten en zij doen hun best om aan hun gewone markt een zeker aantal wijnschepen toegevoegd te krijgen om op gelijk aantal te komen met Bergen op Zoom. En, getroffen door deze stap, antwoorden de onderprefect en de wethouders dat de goede gang van zaken die men te hunner ere zal volgen, 'de zekerheid geeft om de oude vriendschap en handel tussen hun steden te bevestigen'. Ofschoon enige dagen later genoemde onderprefect van La Rochelle in de aanwezigheid van 8

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1989 | | pagina 14